281 Rondom religieuze ervaring 3

De Heer ziet het niet als gering,
het sterven van zijn getrouwen.
(Ps. 116:15 vert. Gerhardt-v.d. Zeijde)

Intro
November is de rouwmaand. Vanaf Alle-Heilige-Zielen (1-2, RK) tot ‘Dodenzondag’, het einde van het liturgisch jaar (Luthers > PKN). Daarom koos ik het ‘uitdragen’ van onze doden als voorbeeld van liturgische verbeelding.

Uitdragen
In het begin van de jaren zestig werden in ons dorp de doden letterlijk op de schouders van 2 x 6 elkaar afwisselende sterke mannen uitgedragen. In stilte van Kerk naar Terp. Ik hoog gehoed en slipjas met de ouderling hadden de voorgang der mannen, mijn lief zwart gesluierd leidde de voorgang der vrouwen.
Die stoet door het dorp was rouwliturgie: ‘de engelen zullen je op handen dragen’ (ps. 91 uit de Completen).
We maakten in die jaren de overgang naar de moderniteit mee: de trekker verving het paard, de jonge mannen gingen werken in de nabije stad, de smid maakte ter vervanging van schaarse dragers een karretje op fietswielen…

In Paradisum
Veel later heb ik de betekenis van dit ‘uitdragen’ leren begrijpen. Met vier theologische vrienden kwamen wij nogal eens samen in de St. Paulusabdij. Er was een keer een broeder gestorven. Aan het slot van de Requiemmis, tijdens de tocht naar het graf, zongen de monniken in het Latijn de overledene het oeroude In Para¬di¬sum toe:

In paradisum deducant te angeli;
in tuo adventu suscipiant te martyres
et perducant te in civitatem sanctam Jerusalem.
Chorus angelorum te suscipiat
et cum Lazaro, quondam paupere,
aeternam habeas requiem.

Naar het paradijs mogen u de engelen geleiden,
de martelaren u ontvangen bij uw aankomst
en u voeren naar de heilige stad Jeruzalem.
Moge het koor der engelen u ontvangen,
en moge u met Lazarus, die eens arm was,
de eeuwige rust bezitten.

Diep onder de indruk flapte ik er toen uit: ‘Bij mijn begrafenis moeten ze dat ook zingen.’ Eén van de vrienden zei: ‘Dat kun je niet ma¬ken, want dat geloof je niet’. Een ander: ‘Dan mag je wel een van te voren opgenomen leerhuis met power¬point-¬presentatie tijdens de afscheidsdienst houden om misverstanden te vermijden. Ik beloofde voor de volgende ontmoeting met een A4tje het uit te leggen. Want ik geloofde het, maar ánders: als troostende beeldspraak. Het A4tje werd een boek: Godspraak is Beeldspraak.

Anders geloven
Ondanks de grote ongelijktijdigheid en verscheidenheid aan ge¬loofsvoorstel-lingen is er een grijze zône, waarin we de beel¬den(!) uit de traditie verstaan als pogingen het onzeg¬bare te verwoorden. Liederen die gedragen worden door deze verbeelding kregen een meerwaar¬de. Voor mij is dat ook met het In Paradi¬sum het geval. De kracht van het lied zit hem in het hachelijke moment waarop het wordt gezongen. Dat is de meest definitieve uittocht uit de kerk. Vanaf dat moment is het dode lichaam overgeleverd aan de doodgravers, aan zakelijke machten. Precies dan wordt duidelijk wat liturgie kan doen: vorm geven aan dit barre moment van loslaten.
De martelaren – die zoveel doormaakten – zijn verwanten van de dode én van de nabestaanden. Lazarus, de bedelaar, wordt opgeroepen, want ook wij staan met lege handen.
Allen gaan staan. De dragers heffen de baar hoog op hun schouders. Daarom wég met die karretjes. De dode wordt als midden door een érehaag gedragen. De kerkdeuren zwaaien open. En ja, daar staan de martelaren in jacket en met hoed in de hand als commissie van ontvangst voor een hoge gast en de engelen heten hem of haar welkom met een prachtig lied.

De feestelijk uittocht van de dode is een beeld.
De ontvangst door de martelaren is een beeld.
De heilige stad Jeruzalem is een beeld.
Uit die beelden kunnen we troost putten, omdat we geloven in leven en sterven omringd te zijn door de liefde van de Eeuwige. De kracht van de beelden is, dat ze verwijzen naar een werkelijkheid. De werkelijkheid van een geheimzinnige geborgenheid en liefde. Een andere werkelijkheid die je in het Latijn bezingt.
In Paradisum is liturgie en geen leer!
Ieder mens sterft alleen. Maar dit oude lied suggereert dat men sterft in gezelschap van het hemelse hof. Dat zélfs onze dood geen individueel en eenzaam avontuur is, maar dat we deel zijn van een volk van martelaren, engelen van mensen en arme Lazarussen, alle heiligen.

Ieder toe in deze maand een plek te vinden om de rouw toe te laten: een kerk of kapel, een kaars of een foto, plek van uitstrooien of een graf… Rouw is blijvend. Een vriend vertelde me: ‘na zoveel jaren denk ik nog steeds aan N.’ Maar we rouwen niet alléén. De Metgezel (hoe je Haar, Hem of Het ook noemt) laat het niet koud, het doet hem pijn (NBV), de dood van Diens geliefde (Ps. 116:15).