Meister Eckhardt: Over God wil ik zwijgen
Intro
Een lezer van mijn vorige kolom schreef: ‘Mooie column, met in de laatste regel de slotsom waar ik al lezend op zat te wachten: wat het niet te benoemen ervaren betekent voor het godsbeeld?’ Met mijn antwoord begin ik nu.
Als iemand God zegt, heb ik de neiging te vragen: ‘wie bedoel je?’ God Mammon, de uit de VS overgewaaide welzijns- en carrièregod, God als melkkoe (Meister Eckhardt) die onze wensen al of niet vervuld, de oude man op een wolk, waarvan religiebestrijder mij verdenkt…´? In onze door het christelijk geloof getekende samenleving leeft een menigte aan godsbeelden. Eens schreef ik daar over het boek ‘Godspraak is Beeldspraak’* Misschien ben ik door mijn ervaring als semi-kluizenaar een klein beetje aan het boek voorbij: Ik schrijf nu immers zoveel mogelijk ‘god’, omdat in onze samenleving religieuze ervaring niet alleen aan kerkmensen is voorbehouden. Velen zijn tussen vervreemding van het instituut en verlangen op zoek naar de ‘levensbron’, die verder gaat dan geld en goed. Zij vermoeden, met de titel van het mooie boekje van Thomas Quartier, naar ‘Het open einde van hun verlangen’, dat gelovigen ‘god’, Allah, Boeddha enzovoort noemen. Ze zijn zich bewust van het Mysterie aan de horizon van ons leven. Want – zo las ik ergens – ‘je kunt aan alles twijfelen, behalve aan het Mysterie.’
‘God bestaat niet’
Toen ds. Hendriks een boek schreef onder bovenstaande titel en later over ‘Jezus, de zoon van God die niet bestaat’, geraakte de ganse protestantse synode daarvan onderste boven. Zelfs academisch opgeleide collega’s herinnerden zich niet, dat men reeds in de oude kerk hiervan op de hoogte was. Immers God behoort niet tot onze materiële geschapen wereld van dingen en wezens die bestaan. God is De Ander, geen menselijke persoon. De middeleeuwse godsbewijzen bewezen niets. Alles wat wij denken te weten over die wij ‘god’ noemen, is een constructie van een denkgebouw, waaraan we ons godsbeeld nog steeds ontlenen. Die uitdagende boektitels beschouw ik daarom als verkoopstimulans.
G.d mag geen naam hebben
Wanneer Mozes bij het visioen in het braambos de naam vraagt van De Stem, krijgt hij geen naam. De Ander heet een werkwoord: ‘IK BEN’, je kunt aanvullen: ‘met je’. Joodse schrijvers plegen in het Nederlands de Naam weer te geven met G.d of Heer. Wanneer de Stem zegt wat aan het leed van het volk te gaan doen, stuurt hij er Mozes op uit. (Exodus 3).
Nog zo’n basisverhaal: Na de moord op Baalpriesters op de vlucht voor koningin Izebel schuilt de profeet Elia in een grot. Dan breekt er een noodweer en een aardbeving uit. Maar in al dit geweld en lawaai is G.d niet. Elia hoort Hem in de Stilte. De Stem in de stilte stuurt hem met een nieuwe opdracht terug naar het mensendal (1 Koningen 19).
Bij mijn opleiding begon het standaardboek over de kerkleer met een beschrijving van God, bijvoorbeeld over zijn mededeelbare en onmededeelbare eigenschappen. Mijn leermeester Berkouwer vond dat ongepast en heeft de godsleer in zijn dogmatische werken overgeslagen.
Over God wéten we niets
Beroemd zijn de woorden van de mysticus Meister Eckhardt ( 1300): ‘Over God wil ik zwijgen’. Blijkbaar bedoelde hij dat niet letterlijk, want zijn hele leven preekte hij voor nonnen en schreef hij over God. Hij doelde daarmee op zijn mystieke ervaring: God ‘loslaten’. God en ik kunnen in ons innerlijk leven één worden zonder bijbedoelingen of belangen één van beide kanten, zonder rationele invulling of belang. Op die weg kan er soms ineens een Braambos zijn.
Bonhoeffer schreef in zijn gevangenschapbrieven ook over dat ‘loslaten’. Hij vond bidden om vervulling van allerlei wensen nogal kinderachtig. En formuleerde toen: ‘We moeten leven alsof er geen God is.’
Het middeleeuwse boek met raadgevingen aan een jonge monnik was getiteld ‘De wolk van niet weken’. Dat zinspeelde op het verhaal van Mozes die in de Wolk ging en in de nevel alleen een Stem ontving. Ook herinnert het aan de Wolk, die het volk door de woestijn geleide als beeld van een onzichtbare ‘god’.