Dat was de titel van het laatste hoofdstuk van mijn De weg van de Stilte. Daaraan voeg ik nu een vraagteken toe. Eerst moet ik beknopt de inhoud van dat hoofdstuk samenvatten.
De evangelisten vertellen van zeven woorden die Jezus tijdens de marteling van de kruisiging sprak. Maar ze hebben niet allemaal dezelfde woorden. Opvallend is, dat de beide oudste evangelisten, Marcus en Matteüs, maar één en hetzelfde kruiswoord hebben. In zijn moederstaal schreeuwt Jezus: Mijn God, mijn God, waarom heb je me verlaten?
Van God (niet meer het intieme Abba!) verláten? Schokkend! Jezus zal wel beseft hebben, dat zijn Vader niet rechtstreeks kon ingrijpen in de gang van zaken. Daarom ging zijn wanhoopskreet dieper. Hij miste in zijn angst en pijn de Aanwezigheid, de Liefde, de Nabijheid van zijn Vader.
Mijn bijbelcommentaren gaan voornamelijk over de geschiedenis van de ‘juiste’ brontekst en over Psalm 22, die Jezus citeerde Ik miste daarin de empathie en het inlevingsvermogen. Mij ráákt de onbegrijpelijke afwezigheid van God in de dodelijke marteling die Jezus onderging. Was dat dezelfde afwezigheid als bij voorbeeld de zesduizend duizend kruisen langs de Via Appia na de slavenopstand 73), in Ausswitz, Verdun, Moria, Syrië, Jemen, gekruisigden door IS en in Saudi Arabië, de vluchtende kinderen, de verdrinkenden…?
Marie van der Zeijde tekent in haar vertaling van Marcus aan, dat Jezus hier als het ware de collectieve wanhoop van mensen die ‘het niet meer zien’ uitspreekt.
Ik besloot: Laten we dat verschrikkelijke en onverklaarbare WAAROM van Jezus en al die andere tot in onze dagen gemartelden laten staan – en niet vluchten in een theorie over verzoening, dragen van onze zonden of iets dergelijks. Het antwoord op die Waaromvraag blijft in de mystieke stilte.
Want nooit kom ik los van jou, mijn God.
Mystieke liefde
Wat bedoelde ik met die laatste regel? Het bleef me bezighouden.
Opvallend, dat Jezus God niet beschuldigt of vervloekt. Ook de lijdende Job doet dat niet. Job verwijt God wel het onrechtaardig lijden van de armen, de kwetsbaren. Het waarom blijft aan Gód gericht, veronderstelt een uitblijvend antwoord. Het verhaal gaat, dat een groepje Joden in Auschwitz God op een dag voor het gerecht daagde. De aanklacht luidde: wreedheid en verraad. Net als Job konden ze geen troost putten uit de gebruikelijke antwoorden op het vraagstuk van het kwaad en het lijden in de barbaarse wereld van dat moment. Ze konden geen excuus voor God aanvoeren, geen verzachtende omstandigheden, dus ze verklaarden dat hij schuldig was en de doodstraf verdiende. De rabbijn sprak het vonnis uit. Toen keek hij op en zei dat de rechtszitting was afgelopen: ‘Het is tijd voor het avondgebed.’
Het kan gebeuren dat de liefde tussen twee mensen toegroeit naar belangeloosheid. Ook de liefde tussen God en een mensenkind kan groeien naar belangeloosheid, zonder waarom /daarom. Wij dreigen altijd weer, ook in ons geloof, vanuit het marktprincipe te denken: ik geef opdat jij geeft. Ook als we ons door Vader of Moeder in de hemel in de steek gelaten voelen? Ik las een gedicht van Rumi, de Islamitische Soefimysticus, waarin een bidder aan God gaat wanhopen, omdat hij hem vergeefs aanroept (Sölle, Mystiek en Verzet, 196). De tekst spreekt voor zich:
‘Je roept wel veel’. sprak satan vol spot.
‘Waar blijft het antwoord “Hier ben ik!” van God?
Maar komt er een antwoord van de troon? – welnee!
Hoe lang roep je nog “O God!” Stop er toch mee!’
(Het antwoord in de godverlatenheid:)
‘Jouw roep “O God!” is Mijn roep: “Ik ben hier!”
Jouw smart en smeken bereikt wel degelijk mijn oor,
en jouw streven om Mij te bereiken –
dat ik tot mij trek, dat is een teken!
Jouw liefdessmart is mijn genade jegens jou –
beluister in de roep “O God” toch honderdmaal
“Hier ben ik!”‘
Jan de Jongh