Ik eindigde de kolom vorige maand met: “Het negatieve beeld van de Kerk is een enorm probleem voor de toekomst. Die blokkade dreigt iedere poging tot belangenloze ontmoeting, aanwezigheid, meelopen met godzoekers te verstoren. Hoe kan een ‘kerk’ in deze situatie samen met vele andere plekken weer een vindplaats voor godzoekers worden?”
Instituties
In het toenmalige studentenpastoraat ontdekten we vanaf eind jaren 70 steeds meer weerstand tegen of meiding van instituties. Niet alleen bij jongeren. Dat is de tragiek van iedere groepsbeweging: Het ontstaan van een instituut begint met het aanleggen van een adressenbestand. Een instituut van enige omvang betekent altijd het stellen van regels, verbindend lidmaatschap, een (zekere) macht van boven, gedigitaliseerde managers… Dat is in het huidige tijdsgewricht al maatschappelijk een bron van spanningen en zeker voor een religieuze gemeenschap.
Beknopt een voorbeeld waar ik al eens over schreef: De PKN heeft pioniers gezonden naar plekken ‘waar god verdween’ om te experimenteren met nieuwe vormen van gemeente zijn, van Nijkleaster in Jorwerd tot kroegvieringen in heidense steden. Die pioniers waren niet altijd predikant. Toen o.a. door het bestuur geopperd werd om regels te maken voor die pioniersplaatsen, ontstond er discussie over wat pastorale werkers al of niet mochten. Een collega schreef bijvoorbeeld dat er verschil was tussen een ambtelijk geleide kerk- of eredienst en (niet ambtelijke) viering. Nooit geweten. Ook werd er geroepen om een duidelijke ambtstheologie.
Er zijn in de geschiedenis veel momenten geweest van inkapseling van radicale dissidenten (b.v. Franciscanen) en kleinere geloofsgemeenschappen (b.v. Basisgroepen en binnenkomen in een PKN).
Stapje terug: Aanvaarding van de veelvormigheid
Er wordt binnen en buiten de kerken heel wat spiritueel gepioneerd. Ik lees dat met bewondering. Maar hoe voorkom je dat je blijft steken in een soort christelijk dorpshuis (niet onbelangrijk voor het thema ‘gemeenschap’) en aan een vaag bewuste verborgen agenda? Er verscheen over een ‘open’ pioniersplek in de Bijlmer een boek onder de titel: Herkerken, De toekomst van geloofsgemeenschappen.
Zou het Instituut Kerk misschien een stapje terug moeten doen met haar regeldwang en behoefte aan centrale sturing? De organisatie zou meer op de achtergrond ongelabelde ondersteuning en hulp kunnen bieden aan (gods)zoekers binnen en vooral buiten het instituut. Uit ons hoofd en hart moet zelfs de vage bedoeling van zieltjes (her)winnen’ verdwijnen.Er zijn heel veel zoekers naar ‘god’, Zin, Mysterie, Geheim, het Heilige, Mystiek…. De statistieken kennen ze niet, omdat men vraagt naar lidmaatschap van een ‘kerk’. Maar 70% van de Nederlandse bevolking heeft een spiritueel vonkje, ‘geloof’ of verlangen in de ziel. In mijn dagblad is ‘god’ en ‘spiritualiteit’ weer in. Bijna dagelijks vertellen mensen van hun Bron, gemeenschappelijk mediteren, vieren, mystici lezen… Mij troffen die vijf mensen – van huisuit divers christelijk – die wekelijks samen mediteren in een oud-katholieke kerk. Een van hen zegt: ‘in de kerkdienst kan het voorkomen dat ik in dat uur helemaal niet naar binnen, bij mezelf en God ben geweest. Hier ben ik er binnen een minuut.’
Ik denk ook aan het evenement Keiland op Terschelling van de Stichting Kurk en de Craceland- en Flevofestivals, aan de stilte van ‘Taizé’, de kloosterdagen en het Franciscaanse jongerenwerk: voorbeelden van machtvrij omgaan met jongeren. ‘Niemand vraagt je lid van de organisatie te worden.’
Ik heb in de niet-kerk-gebonden beweging ‘Jeugd en Evangelie’ in de jaren vijftig mijn lief gevonden. Er was tussen de jongerenbewegingen toen en die van vandaag een verschil. JenE-ers bleven de kerken trouw: we gingen samen naar de bomvolle jeugddiensten van G. van Leeuwen en deed belijdenis in de liturgiezwakke Gereformeerde Kerk. Veel JenE-sters zijn later in een kerk zelfs spraakmakend geworden, evenals een aantal oud-studenten. Maar nu zijn de kerken vaak op een afstand of geheel uit beeld.
Wordt vervolgd. Niet over de organisatie van geloven, maar over de inhoudelijke verandering en de verdieping daarvan, waarop Rahner doelde.
Jan de Jongh