Theologen, die opzichtig op de hoeken der straten plachten te bidden, verwijst Jezus naar hun binnenkamer (Matteüs 6). In mijn ‘De Weg van de Stilte’ heb ik laten zien dat bij mystieken de binnenkamer het beeld is voor hun innerlijke ruimte. In onze drukke cultuur verloren velen de sleutel van hun ‘binnenkamer’ en zijn anderen in hun burn-out daarnaar weer op zoek. Terwijl ik mij onledig hield met het óp-ruimen van een deel van mijn bibliotheek, vond ik een artikel van de bekende pastoraal psycholoog H. Faber over ons innerlijk als ruimte voor twee typen spiritualiteit.
Allereerst is daar het gesprek met onszelf. Bekende voorbeelden zijn: Augustinus, die zich in zijn Confessiones naar zijn bekering toe worstelt; Dietrich Bonhoeffer, die in zijn gevangenschapbrieven zich afvraagt: ”wie ben ik eigenlijk” en hoe zal de theologie na de oorlog er uit (zou moeten) zien; Pascal: “Het hart heeft zijn redenen, die de rede niet kent”.
Er zijn ook mensen, mystici, die in hun binnenkamer zo’n interne dialoog met zichzelf niet voeren, maar hun verlangen naar en eenwording met ‘god’ ervaren. Voorbeelden: Teresa van Avila en voor onze tijd Dorothee Sölle en Maria de Groot. De lezer vraagt zich nu misschien af: Hoe is dat bij mij?
Faber suggereert, dat hier het verschil tussen protestant (meer gericht op de leer en de daad) en (rooms)katholiek (gericht op het mysterie en het ritueel) een rol speelt.
Wanneer mijn boeken door mijn handen gaan, kom ik mijzelf tegen. Ik blijk me in beide typen te herkennen, maar misschien sterker in het ‘roomse’ met een liturgie, die het verlangen naar ‘god’ vorm geeft. Met name in deze tijd van onzekerheid over het bezoek aan mijn lief en alle moeilijkheden van de beoogde anderhalvemetersamenleving troost mij de tweede mogelijkheid. Om het actueel te zeggen zit ik deels in de verkeerde kerk, hoewel zonder drang tot overstappen.
Vaders en moeders
Die dubbelheid in onze spiritualiteit hangt ook samen met de rol die volgens psychoanalytische theorieën (Jung e.a.) ‘de vaders’ en ‘de moeders’ als archetypen (oerbeelden) spelen in ons godsbeeld.
Het kind ervaart allereerst eenheid met de moeder (de schoot van ontferming), geborgenheid en beschikbaarheid. Het moederlijke godsbeeld wordt gezocht in contemplatie en meditatie. We verlangen naar ‘god’ als een kind naar de moeder (Psalm 25).
Na verloop van enige jaren komt de vader in beeld (de stem, die mij de weg om te Leven leert). Hij staat voor het zelfstandig worden en verantwoordelijk zijn. Hij verbeeldt het gezag van de vader-god. De ruimte ontbreekt me dit hier uit te werken.
Maar laat ik alleen aantekenen dat ‘god’ niet past in onze veelsoortige hedendaagse geslachtskenmerken. In de verbeelding is ‘god’ voor ons áls een moeder en tegelijk áls een vader. Die Eenheid kan bijvoorbeeld onderstreept worden, doordat sommige voorgangers in de liturgische Zegenbede ‘hij’ en ‘zij’ afwisselen. Of speelt daar nog iets anders mee? Terugkomend op mijn begin: God is zowel katholiek als protestant. Soms ervaren we het één meer dan het ander.
Misschien geven deze huisgebonden dagen wel aanleiding eens in de binnenkamer naar jezelf te kijken en in je ‘verlangen naar god’ tot je troost en ontroering die wij God noemen, Vader én Moeder, te ervaren.
Jan de Jongh