In een gesprek met een collega kwam het bijbelse Hooglied ter sprake. Dat Lied der Liederen is een verzameling gedichten, waarin een zij en een hij hun liefde en hun wederzijds verlangen bezingen. Ineens meldden zich herinneringen aan de ontmoetingen met broeder Nico Visser, benedictijner monnik in de Oosterhoutse St. Paulusabdij. In de laatste jaren van zijn leven gingen die gesprekken vaak over zijn werk aan de vertaling in modern Nederlands van negen preken van Benedictus van Clairvaux over het Hooglied. Die vertaling is uitgegeven met als titel de eerste regel: Hij kusse mij met de kussen van zijn mond. Een merkwaardige zin. Kussen doe je toch altijd met je mond?
Hoewel ik het begin van het Hooglied wel kende, drongen die woorden nu pas goed tot mij door. Plotseling ráákten me die woorden. In de Joodse en christelijke spiritualiteit hebben deze liefdesgedichten een mystieke betekenis. Dat is m.i. ook de rede dat Hooglied in de bijbelse canon is terecht gekomen. In de wisselspraak tussen die geliefden hoort de mystiek een verbeelding van de liefdeseenheid tussen JHWH en zijn volk Israël of van Christus en zijn Kerk. Maar ook voor de enkeling kan het Hooglied de verwoording zijn van het verlangen naar de eenwording in wederzijdse liefde met Christus of IK-BEN.
De tekst bleef mij daarna vergezellen. Tijdens een slapeloos deel van die nacht toog ik naar de studeerkamer en zocht de tekst en haar vele vertalingen op. De Statenvertaling (SV) vertaalt het meest letterlijk: … met de kussen zijns (genitief) monds. Zo ook de Naardense Bijbel = NB) en de NBG ‘53. De Willibrordbijbel maakt van het verlangen (aanvoegende wijs) een concrete vraag en heeft: ‘overstelp(?) mij met de kussen van uw mond’. Ik zet ook een vraagteken bij de wijze waarop de Nieuwe Bijbelvertaling het probleem van het tweede deel van de zin schijnbaar ontloopt in een parallellie: ‘Laat hij mij kussen / laat zijn mond mij kussen!
ik peins nog over die merkwaardige uitbreiding: ‘van zijn mond’.
Mozes dood
Bij ons geloofsgesprek over het kussen van God, herinnerde ik mij ook het slot van een Tv-gesprek van Annemiek Schrijver met ds. Jos van Oort, die samen met zijn zus – redacteur van Happiness – over de bijbelverhalen schreef. Omdat hij nu met emeritaat gaat, vroeg zij hem hoe hij aankeek tegen zijn (hopelijk veel later) te verwachten levenseinde. Hij antwoordde met het verhaal van het afscheid van Mozes (Deut. 34). Met aan zijn zijde IK-BEN overzag Mozes op de Nebo het land van verlangen, maar hij mocht of kon er niet in. Altijd als ik me dit weer voorstel, ontroert me deze tragiek. Ook nu ik dit opschrijf. Maar dan zegt Jos, dat ‘god’ Mozes op dat ogenblik kuste. Mozes verdwijnt in de goddelijke kus.
Ik kon die kus in de bijbel nergens vinden en vroeg er mijn bijbelvaste vriend naar. Hij meelde: ‘Er staat letterlijk, Toen stierf Mozes op de mond van JHWH. Vandaar de mystiek, reeds bij de Rabbijnen’, in elk geval vanaf Rashi (1040-1105).
Ik heb een paar vertalingen van Deut. 34,5 nauwkeuriger gelezen. De SV heeft: Alzoo stierf Mozes naar des HEEREN mont. Dat kan, zoals alle anderen vertalingen ongeveer hebben, betekenen: ‘…naar het woord van’ of (de NB: ‘op Last van’). Zo kún je het weergeven. Maar de Statenvertaling houdt, trouw aan het Hebreeuws, de mystieke verbeelding op een kiertje open: Mozes sterft in de Kus van God! Misschien moet ik begrijpen dat de Kus van God zijn sprakeloze spreken is?
In de Herfst en zeker in november en bij de jaarwisseling denken we aan de geliefden die wij verloren door de dood. Velen van ons vermogen niet meer te geloven, dat er na het overlijden een bewust voortbestaan zal zijn. Onze dood is een moment, geen proces. Het moment dat de tijd weg valt, de eeuwigheid. Is de dood het moment van overgave aan de kus van God?
Dat beeld troost me.
Jan de Jongh