In de vorige kolom legde ik de lezer een paar eigenaardigheden in de evangelische paasverhalen voor. Ook de andere verhalen over de ontmoetingen met de Levende zijn merkwaardig: Marcus breekt zijn Paasverhaal ineens in vrees en beven af. Men verzon er toen maar – met behulp van verhalen uit de andere evangelien – een onecht slot bij. Matteüs verhaalt over een definitief afscheid met een toespraak op een oude ontmoetingsplaats. Lucas vertelt van een wandeling in de schemer en een zegening van de maaltijd. Aan het einde van de eerste eeuw vertelt Johannes op een heel eigen wijze van meerdere ‘verschijningen’ door gesloten deuren of aan de einder van de (levens)zee.
Wie die verhalen onbevangen leest, zou ze kunnen begrijpen als een miraculeuze lichamelijke opstanding, soms ook als een soort reportage van een spiritistische seance. Maar in elk geval niet als een getuigenis van de blijvende aanwezigheid van de Levende onder ons. Hij verschijnt en verdwijnt … voor goed.
Mystieke betekenis
Tijdens mijn studie lazen we enige teksten van de vroege kerkvaders, waaronder Origenes (± 185-253). Van hem herinner ik me nog, dat hij een drievoudige ‘schriftzin’ of bijbeluitleg onderscheidde: een letterlijke, zedelijke en een geestelijke. Met die geestelijke lezing zocht hij de diepere betekenis van een bijbeltekst. Wij, studenten lachten soms arrogant om zijn vergezochte metaforische en constructieve uitleg van bijbelteksten en we namen hem vanuit onze rationele gereformeerde instelling niet helemaal serieus. Door verschillende concilies werd hij als één van de grootste ketters in de geschiedenis veroordeeld. Anders dan andere kerkvaders liep hij daardoor een heiligverklaring mis.
Veel later ontdekte ik dat hij juist door die geestelijke – we zeggen nu ‘mystieke’ – lezing van de bijbeltekst en zijn opvatting over de eenwording van mens en God grote invloed had op de mystieke stroming in de oude kerk. Nu wordt hij vaak als één van de grootste en invloedrijkste kerkvaders van vóór Augustinus genoemd.
De Verbeelding
De oude paasverhalen in de evangeliën hebben een dubbele bodem. ‘Letterlijk’ kunnen ze gelezen worden als een getuigenis van een weliswaar onbegrijpelijke ‘lichamelijke’ opstanding. In een bepaalde culturele omgeving kan dit ook onder ons geloofwaardig zijn en de kern van christelijk geloven. Dat laatste verklaart de felheid van de discussie.
Maar bij de mystieke lezing opent het bijbelverhaal de weg van Verbeelding die werkelijkheid schept. Petrus ziet aan de einder van het meer een roepende man staan, gooit zijn overkleed uit en rent op blote voeten door het doopwater naar hem toe, want volgens Johannes is het de Heer. Wanneer bijvoorbeeld Jezus over water loopt, is dat niet een truc als van een illusionist. De zee is beeld van de dreiging, angst en problemen die een mens kunnen overvallen.
De mystieke betekenis opent de mogelijkheid van een voortdurend verlangen naar de Aanwezigheid van de Heer en de intense ervaring daarvan. Het Johannesevangelie schrijft indringend over zijn blijvende aanwezigheid door de Geest (hst. 14-16) In de oude leesroosters worden die hoofdstukken terecht tussen Pasen en Pinksteren in de liturgie gelezen.
Paulus en Johannes
In mijn stilteboek heb ik de mystieke kant van Paulus laten zien. Meer dan een halve eeuw vóór Johannes schrijft Paulus: De Heer is de Geest (2 Cor. 3:17-18) en Ik leef, maar niet meer ík, maar Christus leeft in mij… (Gal. 2:20).
Voor theologen is het blijkbaar moeilijk om zijn telkens aangehaalde hoofdstuk ter verdediging van de lichamelijke opstanding (1Cor. 15) in dát licht te lezen. Paulus spreekt daar consequent over de opwekking van Christus, maar de uitgever van de NBG betitelt het bijbelhoofdstuk toch met ‘De opstanding van Christus’.
Ook bij Johannes is Christus in de Geest blijvend bij ons. Want bij hem vallen Pasen en Pinksteren op één dag (Joh. 20:22).
De discussie over de al dan niet lichamelijke opstanding van Christus blijkt onbelangrijk in verhouding tot de ervaren nabijheid van de Heer. Augustinus zou gezegd kunnen hebben: Ik zocht tevergeefs de Heer buiten mij. Maar binnen, in mijn geestelijke binnenkamer, wacht hij op mij. (naar Confessiones 10).
Jan de Jongh