Voor mijn vorige kolom heb ik het laatste hoofdstuk van mijn onlangs verschenen boek De weg van de stilte bewerkt: Mijn God, mijn God, waarom heb je me verlaten? De beide oudste evangelisten lieten het daarbij meer dan vijfendertig jaar later niet bij zitten. In een kort slot vertelden ze hoe het verder ging. Later schreven ook Lucas en Johannes op wat zij nog meer gehoord hadden. Met Pasen staan hun verhalen centraal in alle christelijke vieringen.
Heikel punt
Maar de betékenis van die Paasverhalen is een heikel punt in de kerken en bij gelovigen. Discussiëren over het geloof in de opstanding van Christus kun je maar beter mijden. Al of niet geloven in de opstanding was/is immers het ijkpunt voor rechtzinnigheid. Om alle misverstand te voorkomen spreekt men in dit geding over de lichamelijke opstanding. Dan kun je in de discussie geen kant meer op.
Bij Pasen moet ik nog altijd denken aan wat mij meer dan een halve eeuw geleden na een roerige gemeentevergadering overkwam. In de pauze stond ik broederlijk naast een ouderling in de mannenafdeling van onze kerk. Tijdens onze bezigheden vroeg hij: ‘Gelooft u nog(!) in de lichamelijke opstanding’? Ik begreep dat ieder antwoord verkeerd zou zijn en zei dat ik nu aandacht had voor mijn eigen lichamelijkheid. Op onaangename gemeentevergaderingen is me die vraag wel meer gesteld. Ik houd niet van zulke vragen, omdat de vraagstellers niet nieuwsgierig zijn, maar denken het antwoord al te weten.
Na deze ervaring heb ik me, wanneer ik op Pasen ergens gastvoorganger was, aan het begin van mijn overweging altijd veilig gesteld: ‘Er zitten hier vanmorgen mensen die het verhaal van de opstanding van Christus letterlijk, als echt gebeurd, geloven (in allerlei variaties) én gelovigen die dat zonder intellectuele onwaarachtigheid niet vermogen te geloven. Toch hebben beiden paasmensen eenzelfde probleem: Wat er ook in het jaar 27 gebeurd moge zijn, hoe krijgt dat betekenis voor ons vandaag? Want voor ieder binnen de christelijke traditie is Pasen hét centrale feest.
Op die manier omzeilde ik natuurlijk het probleem en kon ik na afloop van de viering de vraag verwachten: ‘Wat gelooft u zélf, dominee?’
Ter overweging
In deze en de volgende kolom wil ik proberen voor de degenen die niet in mirakels geloven een andere weg te wijzen. Ik ga hier niet herhalen wat ik o.a. in Het Geheim Verbeelden (2005) en De honderd dagen rond Pasen (1997 2e dr.) over Pasen schreef over de vraag écht gebeurd, legende of misschien ánders gebeurd. Ik probeer vanuit eigen geloofservaring (zo mogelijk?) onbevangen naar de evangelieverhalen te kijken. Dan vallen me enkele merkwaardigheden rond de zogenoemde paasverhalen op.
De vermissing van Jezus
Centraal in alle verhalen staat niet meer, dan dat het lichaam van Jezus vermist werd. Met nadruk in het verhaal aan de ‘metgezel’ van twee paaspelgrims in de schemer op weg naar Emmaüs (Lc. 24:13 e.v.): ‘een paar van ons zijn toen naar het graf gegaan en troffen het aan zoals de vrouwen hadden gezegd, maar hém zagen ze niet’. Ook bij de andere evangelisten staat de vermissing van Jezus’ lichaam centraal. Dat wordt door de ‘engelen’ bevestigd.
Waar is zijn lichaam gebleven? Verborgen door de autoriteiten die geen pelgrimsoord bij die grot wilden? Gestolen door de leerlingen?
Soms zegt de innerlijke stem (de engel): Hij is in Galilea, de achterbuurt van Palestina, waar het allemaal begon. Zou hij daar weer brood delen met de armen, zieken genezen? Dáár zul je hem zien. Hoe? Snap je dat niet?
Opgestaan, opgewekt, verrezen
Het viel me ineens op. In de eerste drie op elkaar lijkende Evangeliën staat Jezus niet óp, maar is hij opgewekt. In het Grieks staat een passieve vorm van een ander werkwoord dan ‘opstaan’. De Rooms-katholieken vertalen dat onterecht met het actieve ‘verrijzen’. De Evangeliën kennen wel het werkwoord ‘opstaan’, maar juist niet hier en nooit in verband met Jezus. Wel zetten protestantse vertalers boven deze perikoop onnadenkend(?) het kopje ‘De opstanding’. Dat alles gaf me te denken… (wordt vervolgd)
Jan de Jongh.