Jezus’ Abba-ervaring
De Evangeliefragmenten over de ‘binnenkamer’ van Jezus, die ik uitkoos in die vorige kolom, geven een indruk van zijn innerlijke verbondenheid met zijn Abba (Vader) en het verband tussen zijn gebed én zijn roeping voor de mensen.
Abba is in het Aramees, de taal van Jezus, de naam waarmee een kind zijn vader aanspreekt. Abba is grammaticaal ook en zogenaamde vocatief, een roepnaam. Met de Abba-ervaring bedoelen we, dat Jezus God als zijn vader en dus zichzelf als zijn zoon heeft ervaren.
Jezus gebruikt de vader – zoon/kind verhouding als verwoording of verbeelding van zijn verhouding tot God. Het is een mystieke ervaring, zoals in het visioen bij zijn doop (Matt. 3:13-17 en parr.) en de verheerlijking op de berg (Matt. 17:1-8). In die verhalen klinkt er een Stem die hem aanspreekt als ‘mijn zoon’ en zelfs ‘mijn geliefde zoon’.
Deze ervaringen zijn concreet geworden in de mystieke levensweg van Jezus. In zijn overgave en aanvaarding van deze weg van onbaatzuchtigheid en liefde voor armen en zieken,
Edward Schillebeeckx (Jezus, het verhaal van een levende) onderstreept, dat Jezus bij ‘Abba’ niet steeds een majestueuze beschrijving van God als heer van het heelal bijvoegt, maar spreekt vanuit een religieuze ervaring van diepe intimiteit met God. Dat is volgens Schillebeeckx nieuw in de joodse gebedspraktijk. ‘De Abba-ervaring blijkt de bron te zijn van de eigen aard van Jezus’ boodschap en praxis’. Jezus’ leer over de onvoorwaardelijke liefde voor God en alle anderen als verwerkelijking van de Wet is de uitdrukking is van zijn religieuze ervaring (219).
Zoals we hiervoor al zagen, trekt Jezus zich veelvuldig terug om dit contact met de Vader te zoeken. Het gebed in de eenzaamheid was daar de uiting van. Maar dat gebed staat nooit los van zijn praktijk, de-mens-voor-anderen te zijn, wanneer er een beroep op hem gedaan wordt.
Zijn mystieke Abba-ervaring breidt Jezus uit naar zijn leerlingen, de onaanzienlijken, zijn zusters en boers waarmee hij zich vereenzelvigt (Matt. 25). Ook hen leerde hij het Ónze Vader bidden. Wie door ervaringen moeite met de naam ‘vader heeft’, zou op zijn Aramees Abba kunnen bidden.
Gij badt op eenen berg alleen,
en … Jesu, ik en vind er geen
waar ‘k hoog genoeg kan klimmen
om U alleen te vinden:
de wereld wil mij achterna,
alwaar ik ga
of sta
of ooit mijn ogen sla;
en arm als ik en is er geen,
geen een,
die nood hebbe en niet klagen kan;
die honger en niet vragen kan;
die pijne en niet gewagen kan
hoe zeer het doet!
O, leert mij armen dwaas, hoe dat ik bidden moet!
Guido Gezelle, 1859
Gezelle maakte dit gedicht in zandlopervorm. De laatste regel accentueerde hij door er een O voor te zetten, ik cursiveerde.