Mijn kennismaking met mystiek
Over mystiek heb ik tijdens mijn gedegen theologische studie weinig gehoord. Een uitzondering vormden de colleges van de oud-missionaris Johan H. Bavinck (1895-1964). Hij promoveerde in Erlangen (1919) op de mysticus Suso: Der Einfluss des Gefühls auf das Assoziationleben bei Heinrich von Suso. Waarom in Erlangen? Vermoedelijk kon hij zichzelf niet kwijt in het toenmalige rationele klimaat aan de VU. In hun recensies vielen Geformeerde hooggeleerden dan ook prompt over hem heen: te subjectivistisch.
In zijn Christus en de mystiek van het Oosten (1934) bleek zijn fascinatie met de Javaanse mystiek en de andere oosterse godsdiensten. Het ging bij hem in zijn colleges niet alleen om ’theorie’, maar vooral om de mystieke ervaring. ‘Hij leerde je geloven’ (B. J. Aalbers in het In memoriam). Hij was, zoals hij zelf zei, met een ‘oosterse ziel’ geboren. Heel zijn optreden en spreken had iets mystieks.
Tijdens zijn colleges daarover hingen we aan zijn lippen. Aalbers schreef: “Als Bavinck op dreef was, hadden wij (studenten) soms het gevoel dat ‘onzen lieven Heer’ zelf achter de katheder stond. Dat was voor een student van twintig een niet geringe ervaring”.
Bavinck wilde de andere godsdiensten volledig recht doen. Tegelijk was hij bang voor de mystiek als ‘onbemiddelde aanraking met God’.
In zijn Religieus besef en christelijk geloof (1949, herdruk 1992) ging het over de vraag of er verbindingslijnen bestaan tussen het algemene religieuze besef, dat als een soort fluïdum het menselijk denken en zoeken doordrenkt, en het Christelijk geloof. Hij maakte daarin met de gangbare orthodoxe interpretatie van Paulus in Romeinen 1 een onderscheid tussen Religieus besef en Christelijk geloof. Ik denk dat hij, wilde hij geen kerkelijk conflict over zich heen halen, in de toenmalige klimaat aan de Vrije Universiteit en de Gereformeerde Kerken ook niet anders kon.
Toen er een vacature in zijn vak aan de Theologische Hogeschool Kampen ontstond ging die door verzet van een aantal collega’s aan hem voorbij.
Totaliteitservaring
Religieus besef en christelijk geloof heeft ondanks mijn veranderde godsbeeld en geloofsvorm bij mij een ereplaats. Bavinck begon daarin met een onderzoek naar de ’totaliteitsbeleving’ die ieder mens religieus of niet wel herkent. Hij gaf daarmee een naam aan een ervaring, die me zo nu en dan al in mijn kindertijd overkwam. De beschrijving van die ervaring is een eenvoudige manier om aan te duiden wat die totaliteitsbeleving kan zijn.
In de oorlogstijd maakte ik eenzame zwerftochten door het Westland, dat toen aan de westzijde van het relatief kleine ‘s-Gravenhage bijna bij ons huis begon. Eerst zocht ik er beestjes in de sloot, determineerde plantjes en ving stekelbaarsjes. Later ging ik bij boeren en tuinders bedelen om voedsel. Van de lange tochten met mijn door mijn vader gemaakte karretje werd ik vaak erg moe. Liggend in het bermgras sliep ik in of keek soms in een onbewolkte doorzichtige blauwe hemel. Dan kon het gebeuren dat ik mezelf vergat, dat ik er niet meer bewust was. Ik ging op in de oneindige ruimte: vrede, eenheid, alles, eeuwigheid, ‘god’… De totaliteitservaring kan ook een religieuze betekenis krijgen. Bavinck heeft in elk geval die kinderervaring voor mij benoemd.
Ook de natuurkundige Pascal overkwam dit als hij over het heelal dacht. Maar bij hem riep het geen genadige rust en vrede op, maar dreiging: ‘… het eeuwige zwijgen van die eindeloze ruimten ontstelt mij!’ (Blaise Pascal, Gedachten, 68, 201).
Jan de Jongh