230 VERANDEREND GODSBEELD

Intro: De minderheidepositie van de christelijke gemeente in een geseculariseerde samenleving heb ik in de vorige reeks kolommen vergeleken met de ballingschappen van Israël. In de volgende kolommen probeer ik woorden te vinden voor een mogelijke Weg tussen getto en assimilatie.

Bidden en wachten
Denkend over de toekomst van geloof en kerk in een geseculariseerde cultuur citeerde ik in de vorige kolom Dietrich Bonhoeffers visie: “… de zaak van de christenen zal verborgen zijn en stil, maar er zullen mensen zijn die bidden en gerechtigheid doen en wachten op Gods uur.” Deze drie ingredienten helpen me om meer dan 70 jaar later wat structuur te geven in mijn denken over het wezen van de christelijke gemeente.

De vorige keer constateerde ik met vreugde. dat vooral bij gemeenten in crisis – kerkverlating, sluitingen van gebouwen, het opleggen van megaparochies – sprake is van opstanding. Vrijwilligers nemen taken van professionals over, er zijn veel nieuwe inititiatieven voor een rechtvaardige samenleving en er is minder herkauwen van doemcenarioos (alleen het woord ‘leeg’loop al!). Dus met dat ‘doen van het goede’ zit het wel goed?

Verlangen naar G(g)od
Aarzelend vroeg ik me af of er bij al die intiatieven en drukte ook/eerst aandacht is voor De Bron van al ons ‘doen’. Veel mensen zijn op zoek naar zingeving, andersgeloven, het Mysterie. Daarover verschijnt veel goed verkopende literatuur. Onlangs het prachtige magazine Klooster en van Kick Bras Oog in Oog over christelijke mystiek. De gastenverblijven van vooral contemplatieve kloosters zijn steeds bezet (met protestanten?). Honderdduizend, meest jongeren reizen van verre oorden naar Taizé en Iona, jong en oud lopen in file naar Santiago en bevolken meditatiegroepen of spirituele cursussen…. Ik zie in dit alles een zoektocht, een verlangen naar ‘god’ of naar een gevulde Stilte.

Kunnen de kerkinstituten daarbij geestelijke begeleiding bieden? Daarom, voordat ik iets schrijf over Bonhoeffers ‘gebed’ en ‘wachten op Gods uur’ die het ‘doen’ omringen, eerst kort over het voor velen veranderde godsbeeld.

Godsbeeld
Het denken van de onlangs overleden prof. Kuitert, die vooral in de jaren zeventig veel mensen van de vrees voor eigen ongeloof afhielp, werd toen (nog?) fel afgewezen en bestreden. De instituten waren niet open voor zoekers en hielpen hen niet in hun verlangen naar ‘god’. De middeleeuwse kerkleer en het daarbij behorende godsbeeld waren onaantasbaar. De leiding van de kerken en veel predikanten zagen niet, dat mét de cultuur en de democratisering van de wetenschap, ook de vormgeving van de kerkleer en het godsbeeld, radicaler dan in de negentieneeuwse vrijzinnigheid, zouden veranderen. De opleiding van predikanten schoot te kort om met deze ontwikkeling om te gaan. Althans mijn grondige theologische opleiding leerde me dat niet. De zoektocht van mondige mensen werd door spraakmakende protestantse theoiogen in het voetspoor van Karl Barth als zelfheiiging of eigenmachtige ‘religie’ afgekeurd.

Maar het dogma is, zoals alle spreken over ‘god’, beeldtaal. Die beelden zijn voor een deel in de kerkleer versteend tot machtsinstrument. Over ‘god’ wéten we niets, dan door het getuigenis van mensen, die de stilte ingingen en daar, zoals de profeten en mystieken, De Stem hoorden of een visioen kregen. Wanneer we onze eigen ervaringen van de liefde voor en van de Onuitsprekelijke willen verwoorden, zullen we dat niet andere kunnen doen dan in beelden en verhalen (dit heb ik uitgewerkt in mijn Godspraak is Beeldspraak. Meinema, 2006).

Voorlopig godsbeeld
In de bijbel zijn de godsbeelden menigvuldig, maar ook bij de mensen. Ze veranderen ook in de loop van ons leven. Eén van mijn huidig godsbeelden ontleende ik aan het verhaal van de avondgangers naar Emmaüs (Lucas 24:13 e.v.). De liefdevolle Aanwezigheid verbeeld ik me als Metgezel, die zich ‘Ik zal er zijn’ noemt (Exodus 3). Hij lost niet voorzienig mijn problemen op, maar blijft meegaan op mijn levensweg.   

Jan de Jongh