229 OVER BALLINGSCHAP (7)

Intro: Het beeld van de Ballingschap is veelbetekenend voor de minderheidspositie van de christelijke gemeente in een geseculariseerde samenleving. Ik vergelijk die met de ballingschappen van Israël.

Het Paasfeest van een profeet
Hoofdstuk 37 van de ballingschapprofeet Ezechiel ontroert me. Het is één van de twaalf klassieke lezingen in de liturgie van de Paasnacht, De ballingen klaagden: ‘Onze botten zijn verdord, onze hoop is vervlogen, het is met ons gedaan’.

Rond de verbeelding (verdorde botten) van hun klacht heeft Ezechiel dan een visionaire of mystieke ervaring. Hij ziet iets en hij hoort iets. Hij ziet een vallei bezaaid met verbleekte doodsbeenderen en hij hoort een stem.

Omdat mystieke geloofservaringen met name bij protestanten niet veel aandacht krijgen, illustreer ik zo’n ervaring met het verhaal van ‘Mozes bij het braambos’. Mozes ziet in de woestijn een braamstruik waar de vlammen uitslaan. Op zichzelf een verklaarbaar verschijnsel dat wel nieuwsgierigheid opwekt. Dan gebeurt er iets ingrijpends met hem. Hij ervaart de Aanwezigheid. Hij hoort een Stem, die hem roept en door die roeping heel zijn leven verandert. Mijn hoogleraar dogmatiek, prof. Berkouwer, zei eens over de Paaservaring: ‘op een opnameapparaat zou niets te zien of te horen zijn.’

Terug naar Ezechiel. De Stem vraagt: Mensenkind kunnen deze beenderen weer leven? Ezechiel antwoordt: U weet het. Dan zegt de Stem dat ze zullen herleven, als Ezechiel het volk het Evangelie zal verkondigen. Zodra de profeet dat doet, hoort hij de botten ruisen. Ze komen in beweging en verenigen zich tot lichamen. Maar geest (NBV: adem) was er nog niet in hen. Ezechiel moet dan de geest (Geest? Pinksteren!) uit de vier windstreken oproepen. Door de geest komen ze pas écht tot leven.

Dit wordt geen exegetisch verhaal, geen theologische verhandeling en nog minder lijkt het me gepast het vervolg van dit verhaal te gebruiken als ondersteuning van de Israëlische bezetting en toeëigening van het Land.     Daar dient de bijbel niet voor. Het is geen bewijsboek voor welke ideologie of leer dan ook. Ik las deze tekst meditatief, woord voor woord. Ezechiel brengt zijn visioen van hoop en verlangen in dit beeldverhaal onder woorden. Woorden die mij raken.

Onze beenderen en…?
Ik vroeg me bij die meditatie af hoe het verder zal gaan met ons geloof (en kerk) in de moderne ballingschap. Kerken en geloofsgemeenschappen en ons persoonlijk geloof beleven een crisis. ‘Straks is het afgelopen met het christendom in Europa’. Dorre doodsbeenderen. Het algemeen christelijk geloof van ons nabije verleden wordt ongeloofwaardig.

Maar her en der is ook sprake van opstaan! Kerken worden gesloten. maar geloofsgemeenschappen vinden nieuw leven rond een overgebleven gebouw of in een gebouw van andersgelovigen. Een leger vrijwilligers straalt elan uit. Experimenten met andere vormen, maaltijden, koffiemorgens, jeugdevenementen, voedselbanken, ontmoetingen, eenzamen bezoeken… Botten komen tot leven en voegen zich samen. Het klaaglied over de leeglopende kerken verstomt. Wanneer ik (oude man) dat allemaal lees of hoor, verheug ik me daarover, maar ik wordt er ook een beetje moe van. Hoe komt dat?

Ik vraag maar: Is er bij alle drukte ook/eerst stilte voor de ontmoeting met God, onze ‘Bron’?

Daarbij denk ik aan de brieven van ds. Dietrich Bonhoeffer, die op 9 april 1945 in een concentratiekamp werd vermoord, In het gevang hield hij zich bezig met de toekomst van het christelijk geloof in de geseculariseerde wereld. Hij schreef: “… de zaak van de christenen zal verborgen zijn en stil, maar er zullen mensen zijn die bidden en gerechtigheid doen en wachten op Gods uur.”

Daarover zal het gaan in de volgende kolommen tussen Opstanding en de Geest en daarna.

Jan de Jongh

Uit Bonhoeffers doopbrief aan zijn petekind

‘Ons christenzijn zal in deze tijd bestaan uit slechts twee elementen: bidden en onder de mensen gerechtigheid doen. Elk denken en praten en organiseren van christenen moet herboren worden uit dat bidden en dat doen. … De kerk is nog in de smeltkroes en iedere poging om haar voortijdig weer een machtige organi­satie te geven, zal een vertraging betekenen in haar verandering en zuivering. Het is niet aan ons de dag te voorspellen – maar die dag zal komen – dat er weer mensen geroepen worden om zo Gods Woord te spreken dat de wereld eronder verandert en zich vernieuwt. Het zal een nieuwe taal zijn, volkomen a-religieus misschien maar bevrij­dend en verlossend als de taal van Jezus; (…) Tot die tijd zal de zaak der christenen verborgen zijn en stil, maar er zullen mensen zijn die bidden en gerechtigheid doen en wachten op Gods uur.’

Verzet en Overgave, mei 1944