Intro: Omdat het beeld van de Ballingschap veel betekenend is voor de situatie van huidige christenen, ben ik dit najaar begonnen met een serie over de verschillende aspecten van de Ballingschap.
Verhalengemeenschap
De Joden worden in de ballingschap ‘gedwongen’ tot andere geloofsvormen en een ander godsbeeld. Nu de offercultus in tempel onmogelijk is, ontstaat er een verhalengemeenschap. Dat is een ingrijpende verandering! Geloof is niet meer gericht op de (door priesters!) verrichtte tempelcultus, maar de mensen zélf scharen zich nu rond de overlevering. In die tijd ontstaat ook de synagoge als ‘woord’huis. Daar wordt de traditie min of meer vástgelegd. o.a. de Thora (de eerste vijf boeken) krijgt de vorm die we nu kennen en de schriftelijke overlevering van profetische teksten, wijsheid en psalmen wordt in die periode ongeveer de Hebreeuwse Bijbel. De inhoud van persoonlijk geloven krijgt meer aandacht, soms in mystieke vorm.
In het woordhuis worden de verhalen en teksten gespeld. Waarschijnlijk krijgt daardoor ook de Sabbat zijn grote betekenis. Door de besnijdenis en de stijl van leven bewaren deze geloofsgemeenschappen een eigen identiteit.
De apocriefe of deutero-canonieke familiegeschiedenis van Tobit en Tobias geeft een levendig beeld van de sfeer in zo’n gemeenschap. Leven met de Tora, gebed, armenzorg, familiezin zijn de concentratiepunten.
Wanneer na 538 opnieuw een tempelstaatje rond Jeruzalem ontstaat, zullen deze nieuwe geloofsvormen – in een weliswaar moeizaam proces – blijvend worden opgenomen in het leven van hen die terugkeerden. In 70 na Chr. valt de tweede tempel en tijdens de opstand rond ± 135 werden de Joden verdreven uit Jeruzalem. De eeuwen door hielpen wat zij vonden in de ballingschappen hen ondanks pogroms en Shoah te overleven: de ‘heiliging van het gewone leven’ door rituelen, de sabbat en de vormgeving van het levensritme. Marcel Möring vertelde in de Herzberglezing 1996, dat hij zich als ongelovige Jood aan de dagelijkse rituelen houdt, omdat dit een deel van zijn identiteit is.
Vreemdelingschap en wij
Voor de Joodse schrijver Edmond Jabès valt het Jood-zijn samen met het niet-erbij-horen. Voor Jabès is de ballingschap niet alleen negatief. Het is een deel van zijn identiteit. Israël zit het vreemdelingschap letterlijk in het bloed (Julia Kristeva). De oudste naam voor het volk Israël is Hebreeën. De oorsprong van deze benaming staat niet vast. ‘Ibri’ zou een afleiding kunnen zijn van een werkwoord dat ‘overtrekken’ of ‘doortrekken’ betekent. Een ‘ibri is dan een ’trekker’. Zo vertaalt ook de Griekse vertaling van het Eerste Testament het woord. Een Hebreeër is dan iemand zonder vaste woon- of verblijfplaats, vergelijkbaar met Zigeuners, mensen die leven als ‘vreemdeling’ tussen de anderen.
Ook de vroeg-christelijke gemeenten vormden zich naar het synagogale gemeenschapsmodel rond verhalen en rituelen. Ook zij hadden geen centrale cultusplaats en leefden als vreemdelingen en bijwoners in eigen land. In velerlei opzicht lijkt hun minderheidspositie op de onze al is er bij ons geen sprake van materiële onderdrukking (hoewel?).
Al spoedig ontstond de Kerk met zijn centralistische machtsstructuren en vloeiden na keizer Constantijn de belangen van overheid en kerk samen. Voor velen betekende de Reformatie een nieuw begin. Begin, want de inhoud van het reformatorisch geloof liet door dogmavorming en prediking van een ‘al zo hoog’ gestoelte de gelovigen weinig eigen denkruimte.
Na eeuwen vestiging in de machtsstructuren zullen Europese christenen weer moeten leren dat vreemdelingschap ‘normaal’ is. Dat betekent ook dat de inhoud (godsbeeld!) en ervaring van het christelijk geloof diepgaand moeten veranderen. Iemand sprak van een herdefinitie van ‘god’. Zonder een blauwdruk te hebben voor die noodzakelijke inhoudelijke verandering wil ik daar met een laatste ballingschapkolom (in de Paastijd!) over nadenken. Want volgens Ezechiël (37) kunnen zelfs dorre doodsbeenderen opstaan!
Jan de Jongh