226 OVER BALLINGSCHAP (4)

Intro: Omdat het beeld van de Ballingschap (meer dan dat van de Exodus in de jaren zeventig) veel betekenend is voor de situatie van huidige christenen, ben ik in het najaar begonnen met een serie over de verschillende aspecten van de Ballingschap.

In Babylon
Hoe verging het de Judese ballingen? Ze leefden waarschijnlijk in buurten met veel immigranten, getto’s. Ze verrichtten voor een deel of tijdelijk misschien dwangar­beid (Psalm 137). Maar het gewone leven kwam ook weer op gang. Na verloop van tijd kregen ze meer bewegingsvrijheid. Ze hadden eigen huizen en akkers (Jere­mia 29:5), een eigen groeps­organisa­tie (oud­sten) en konden het tot hoge ambten aan het hof bren­gen (Esther, Daniël en zijn vrienden). Intussen was een deel van de (arme) bevolking in Juda achterge­bleven. Zij waren wel niet weggevoerd, maar werden ‘vreemdelin­gen’ tussen de puinho­pen van hun land. Ook zij waren ‘in ballingschap’. Uit Jeremia’s brief aan de ballin­gen blijkt dat corres­ponden­tie tussen Babel en Jeru­za­lem moge­lijk was. Maar zeker bij de eerste en tweede generatie bleef te pijn. Vooral de vromen leden onder een diep heimwee naar het land, de tempel en de cultus (Psalm 42, 43, 137). De rouw om de gestorven geliefde, Sion, bleef:

Zwijgend zitten zij neer ter aarde
de oudsten van de dochter van Sion;
as op het hoofd
in zakken gekleed.
Het hoofd laten zij hangen
de meisjes van Jeruzalem.

Klaagliederen 2:10

Volgende generaties integreerden in de Babelse cultuur. Voor hen speelt dan de tempel als religieus motief voor een terugkeer geen rol meer en sterft het ver­lan­gen naar het land. Tenslotte gaan velen op in ‘de vol­ken’.  Maar net als onze emigranten bléven ze vreemdelingen. Bij degenen die aan hun godsdienst vasthielden vond er wel een proces van heroriëntatie plaats op de wortels van hun geloof. Zoals we nog zullen zien, betekent het verdwijnen van de tempelcultus en de macht van de priesters voor de individuele gelovige een concentratie op de inhoud van het geloof en godsbeeld.

Ballingschap van geloof
Ondanks de enorme verschillen is toch veel van wat in de zesde eeuw voor Christus werd ervaren voor ons herken­baar. Ook wij leven in een chaotische overgangsperiode met veel onzekerheden en worden uitgedaagd ons totaal te heroriënteren ten aanzien van onze plaats in de samenle­ving en het beleven van het geloof.

De moderne literatuur en filosofie thematiseert onze tijd van concen­tratie­kam­pen, oorlogen, vluchtelingen, terreur, economisme en entertainment met de beelden gevan­gen­schap, balling­schap en vreemde­ling­schap. Sartre ziet onze situatie als een Huis Clos, achter gesloten deuren; Kafka schildert in Das Prozess  de bureaucratische griezelwereld; het toneel van Beckett tekent het zinloos Wachten op Godot (‘god’?) van op elkaar aangewezen mensen zonder buiten­we­reld; Camus verbeeldt onze situatie in De Pest (oorspr. titel: De ballingen!) in de afge­grendelde stad Oran en met zijn verhalen in Konink­rijk en Balling­schap. Denk ook aan schrijvers als Benjamin, Mann, Rushdie en Möring, de laatste met zijn grote romancyclus In Baby­lon (1998 e.v.).

Mensen zeggen dat ze zich soms vreemdeling voelen in eigen land. In zulke tijden van crises stortten voor velen de godsdienstige structu­ren en zekerheden in. Het godsbeeld waarmee onze voorouders zin aan het leven gaven, komt op losse schroeven te staan. Gods­dienstsoci­ologen noemen dat het verlies van het ‘sym­bolisch univer­sum’. De orde waarin je altijd geloofd hebt, wordt ongeloof­waardig. Het verband tussen wat je gelooft en het concrete leven valt weg. Religieuze instellingen, ritue­len en symbolen ver­liezen hun beteke­nis. Dat ver­oor­zaakt een gevoel van diepe thuis­loosheid. In die zin kun je spreken van een ‘bal­lingschap van het geloof´.

(Wordt vervolgd)

Jan de Jongh