220 DE METGEZEL

Thema 8 (slot) naar aanleiding van: Jan de Jongh, God in de kring van de goden. Griekse tragedies enhet christendom. Skandalon 2016

Meermalen vroeg een bruidspaar mij om in hun trouwviering het lied van Jaqueline van der Waals te laten zingen: ‘Wat de toekomst brengen moge’. Ik moest dan de neiging weerstaan om hen niet alleen dit lied te ontraden, maar ook hun huwelijk waar ze blijkbaar tegenop zagen. Immers het lied richt eerst moedig de ogen op het onbekende land, maar vraagt in het laatste couplet met gesloten ogen te gaan, weliswaar aan Vaders hand. Met gesloten ogen een huwelijk beginnen, lijkt mij onverstandig.

Evenals dit lied veronderstellen veel kerkliederen de leer van de voorzienigheid van God. De Heidelbergse Catechismus vraagt daarbij: ‘Waartoe dient ons. dat wij weten, dat God alles geschapen heeft en nog door zijn voorzienigheid onderhoudt? Dat wij in alle tegenspoed geduldig en in voorspoed dankbaar zijn mogen’.

Behalve vraagt dit van de christen een zekere onderwerping aan een ondoorzichtig godsbestuur, maar is het effect in de ervaring van velen die getroffen worden door lijden, dood en rampen, dat God en het Lot samenvallen. Ongetwijfeld vinden nog veel gelovigen troost in de gedachte dat ‘een Vreemde het je niet aandoet’ of dat ‘het wel ergens goed voor zal zijn.’ Maar dit godsbeeld heeft ook altijd al een theologisch probleem opgeworpen: hoe kunnen de veronderstelde goddelijke almacht, zijn liefde en het zenden – of tenminste toelaten – van het kwaad samengaan? Het veroorzaakt bovendien existentiële nood: hoe kan deze wrede ‘god’ mij vertrouwen schenken en troosten?

God en de goden
In Psalm 82 wordt Die-wij-God-noemen voorgesteld als een ándere dan al die goden die ons leven en lot bepalen. Hij verwijt hen weinig goeds voor de mensen in petto te hebben. De Griekse tragedies, waarin die goden namen kregen, zijn vandaag óók actueel, omdat ze een aanzet kunnen geven om een niet (meer) houdbaar godsbeeld op te geven. Ik pleit voor een ervaringstheologie die beelden zoekt voor de onuitsprekelijke ervaringen van moderne godzoekers. De verbeelding in bijvoorbeeld de liturgie en de ziel van het mysterie wordt door het dogma gesystematiseerd en niet omgekeerd! Het dogma dient de veranderende ervaringen te doordenken en te verwerken.

Met Bonhoeffer moeten we af van het godsbeeld van een almachtige ‘god’, die alles bestuurt. In zijn brieven uit de gevangenis schrijft hij:  “We kunnen niet redelijk zijn, als we niet erkennen dat we in de wereld moeten leven etsi deus non daretur (alsof er geen god is). … God doet ons weten dat wij moeten leven als diegenen, die hun leven inrichten zonder God. … God laat zich uit de wereld terugdringen tot op het kruis. God is zwak en machteloos in de wereld en juist zo en alleen zo is Hij met ons en helpt Hij ons…. Hier ligt het wezenlijke verschil met alle religies. Het religieuze in de mens verwijst in zijn nood naar Gods macht in de wereld, God is de deus ex machina (de machine waarmee in de Griekse tragedie goden boven het toneel neergelaten werden). De bijbel verwijst de mens naar Gods onmacht en lijden; alleen de lijdende God kan helpen”.

Voorlopig godsbeeld
Onder anderen door het verhaal van de avondgangers naar Emmaüs en de brooddeling verbeeld ik me God als Metgezel, de Aanwezige die zich ‘Ik zal er zijn’ noemt (Exodus 3). Hij haalt niet de kastanjes voor ons uit het vuur, maar gaat met ons mee op de Levensweg. We kunnen De Metgezel alléén bidden in de trant van het avondgebed: Blijf bij ons… We gaan met open ogen, maar we lijden en verblijden niet eenzaam en alleen!

De rest is vertrouwen.

Jan de Jongh