Vervolg van een thema uit: Jan de Jongh, God in de kring van de goden. Griekse tragedies en het christendom. Skandalon 2016.
Ik eindigde mijn vorige kolom met: ‘In onze tijd is het godsbeeld van één – weliswaar drievuldige – God en de daarmee samenhangende voorzienigheids- en verzoeningsleer in de geloofservaring van velen niet meer houdbaar.’ Ik schreef ‘geloofservaring’ cursief. Want die valt niet samen met de kerkleer. Dogmatiek en geloofsbelijdenis zijn immers niet anders dan versteende menselijke verbeelding van een tijdgebonden geloofservaring. Zoals ik al eerder schreef, wist ik als pastor met een almachtige en regelende ‘god’ geen raad. Bij leed, een ziekbed of rouw las ik daarom vaak iets over de blijvende liefde van Christus (Romeinen 8). Achteraf gezien, maakte ik Christus daarmee los uit het monotheïstisch godsbeeld! Rooms-katholieken hebben – anders dan protestanten – in barre tijden altijd nog Maria of een menigte van heiligen achter de hand. Niet dat die kunnen ingrijpen, maar ze bieden troost en geborgenheid. Ik vraag me af of het monotheïstisch godsbeeld behalve in de ‘leer’ en liturgische teksten (nog) wel in de ervaring functioneert.
Op zoek naar een ander godsbeeld
De combinatie van almacht, liefde en kwaad in het godsbeeld is in traditionele westerse godsleer onoplosbaar. Theologen zochten een uitweg en poogden het handelen van God te rechtvaardigen. In vaktaal heet dat de ‘theodicee’. In mijn boek heb ik een aantal theodiceemodellen op een rijtje gezet. Ze bevredigen mij niet. Dan vraagt het moed om uit de beperking van het kerkelijk voorzienigsheidsgeloof te stappen en naar een ander christelijk godsbeeld te zoeken. Moed ook omdat dit consequenties heeft voor heel het kerkelijk leergebouw. Met mijn Godspraak is Beeldspraak (2006) en via de droom in Delfi (vorige kolom) heb ik dat met God in de kring van de goden gedaan.
Als liturg en pastor wil ik o.a. de lezers de tragiek teruggeven. Want niet alleen in de kerkleer, maar ook in de postchristelijke cultuur ligt er een taboe op het tragische. Ons maakbaarheidgeloof laat Lot en tragiek niet toe: Een ziekte X? Geef royaal aan de collectant en de X-vereniging zal een nieuw medicijn ontwikkelen. Een ramp? Stel een commissie in die maatregelen neemt, zodat het nóóit meer kan gebeuren.
De Metgezel
De vraag is dus: Is er in de kring van de goden/machten ook een ‘echte en goede gód’? Velen ervaren in onze werkelijkheid een verborgen Aanwezigheid die ze God noemen. Deze ‘god’ is niet hetzelfde als het Lot. Z(H)ij haalt niet almachtig voor ons de kastanjes uit het vuur en doet geen mirakel. Soms herkennen we die Aanwezigheid bijvoorbeeld wanneer mensen ‘brood’ delen (Emmaüs). Om met deze Aanwezigheid te kunnen omgaan moeten we Die als een persoon verbeelden. Ik verbeeld H(Z)ij als een Metgezel, een Reisgenoot op onze levensweg. Die is als een zegenende hand op mijn hoofd. Die er zal staan aan de Einder van de levenszee (Johannes 21). Die als het avond is en de nacht zal komen bij ons blijft (Liedboek 202). Die ons helpt om ons niet passief neer te leggen bij het Lot, maar te zoeken naar openingen en gebleven mogelijkheden.
Die ‘Elohim’ van Psalm 82 mag in de Bijbel eigenlijk geen naam hebben en heeft er dus vele: JHWH, Ik zal er zijn, Vader van Jezus, de Eeuwige en zo voort… In nieuwe liturgische teksten wordt tegenwoordig de soortnaam ‘god’ vermeden. Onze verbeelding schept het godsbeeld van de Metgezel. Verwijst die verbeelding naar een werkelijkheid? ‘Bestaat’ die Metgezel? Bij die vraag begint geloof oftewel vertrouwen.
Jan de Jongh