In een eerdere kolom schreef ik al over de moeilijkheid voor vertalers God een naam te geven, anders dan met deze geheimzinnige vier letters JHWH. Maar hoe zullen we JHWH aanspreken? Met jij, u, of Gij? Want ‘God’ is een code voor een religieuze ervaring. Achter de kennishorizon van onze werkelijkheid is er een Aanwezigheid, die zichzelf op de vraag van Mozes ‘Ik zal er zijn’ noemde (Exodus 3).
Hoewel die of wat wij God noemen geen ‘persoon’ is, kunnen we alleen maar in de persoonsvorm met hem of haar in gesprek gaan.
Veel goden of machten
In het pastoraat heb ik altijd moeite gehad met het leggen van een verband tussen het lijden/kwaad of het toelaten daarvan en het bestuur van één God (voorzienigheid). Talloze theologische redeneringen zijn opgezet om deze éne God te verdedigen. Dat heet in theologenjargon de ‘theodicee’. Het vraagt moed en vrijheid om uit de beperking van deze voorzienigheidtheologie te stappen. Met mijn onlangs verschenen boek heb ik dat gedaan.
De titel – God in de kring van de goden – zegt al wat velen met psalm 82 ervaren: wij hebben in ons leven te maken met veel kwade en goede goden. Soms dragen ze een driedelig donker pak met stopdas, soms zijn het anonieme bureaucratieën, soms zijn het góede goden die humanitaire wegen denken te gaan. Een voorbeeld van een god, die vandaag zowel goed als kwaad is, heet: ‘maakbaarheid’. Paulus spreekt van de ‘machten’. Psalm 82 zegt dat ze als mensen zullen sterven, maar intussen bepalen ze als goden onontkoombaar ons leven.
Tragiek
De ondertitel van mijn boek luidt: Griekse tragedies en het christendom. De Grieken herkenden niet één godheid en konden daardoor in hun leven plaats geven aan tragiek en Lot. Tragisch is dat we vaak door onze eigen (vaak goedbedoelde) daden onwetend en ongewild het Lot over ons heen halen. Binnen het monotheïsme kán tragiek niet, want één ‘god’ bestuurt alles en heeft het goede met ons voor, ook als wij dat niet zo ervaren.
Mijn boek wil het tragische aan christenen terúggeven. Want ‘Ik zal er zijn’ is geen god die aan de knoppen draait, niet almachtig (Bonhoeffer), niet iemand die onze boontjes dopt. Het is een metgezel, zoals op weg naar Emmaüs. De Aanwezige gaat met ons mee op onze levensweg. Veel mensen vinden bij deze tochtgenoot troost, geborgenheid, inspiratie en aanmoediging om als het Lot hen treft zich daarbij niet neer te leggen, maar binnen de beperkte mogelijkheden te zoeken naar een weg om met de lotgevallen om te gaan. Amor Fati! (Heb het lot lief)
Een journalist vroeg me: hoe bidt jij dan? Toen dacht ik aan het Luthers avondgebed, dat ook in het nieuwe protestante Liedboek staat. Veel mensen bidden dat iedere avond. Het vraagt niet om oplossingen voor onze problemen. Het vraagt maar één ding: Blijf bij ons, want het is avond en de nacht zal komen…. Blijf bij ons in leven en sterven, in tijd en eeuwigheid.
U, jij, Gij?
Hoe zullen we deze Nabijheid aanspreken? Wanneer wij ‘god’ als een persoon verbeelden, kunnen we dat in het Nederlands niet anders dan met u, jij of Gij. Lobke Timmerman schreef jaren terug een masterscriptie Taalwetenschap over de geschiedenis in Nederland van de aanspreektitel van ‘god’. In Taizé had ze gemerkt, dat dit in iedere cultuur verschillend is. Ieder van de drie vormen is in onze kerken beoefend. Allemaal hadden bezwaren vanuit de geloofsbeleving. In onze tijd heeft ‘u’ het pleit in alle nieuwe vertalingen gewonnen. Oosterhuis gebruikt zo nu en dan nog ‘Gij’. Ik denk dat het van de omstandigheden en de persoon afhangt welke vorm je kiest. Het is net zoals met de godsnaam zelf. Ieder keuze is nooit absoluut. Ik zelf gebruik in liturgische teksten meestal ‘u’.
Jan de Jongh