Bijbelvertalers hebben, wanneer ze de Godsnaam willen weergeven, een onoplosbaar probleem. In de Hebreeuwse bijbel bestaat de godsnaam uit vier medeklinkers, JHWH, het zogenaamde tetragram, vierletterwoord. Al voor de christelijke jaartelling spraken de Joden deze naam niet meer uit en we weten dus niet welke klinkers er bij horen. Toen de rabbijnen later onder de Hebreeuwse woorden klinkertekens aanbrachten, zetten ze onder JHWH de klinkers van AedOnAi (= meester of heer), wat het misverstand opleverde dat de Godsnaam JeHoWa zou zijn (Luther). In de synagoge leest men meestal op plaatsen waar het tetragram staat Adonai. Veel vertalingen volgen dit gebruik en vertalen ‘Heer’. Maar Heer is bij ons geen naam, maar een titel en dan nog wel een mannelijke titel.
Een geweldige winst is, dat we door het vertaalprobleem en de discussie beseffen dat God de geheel Andere is, een tegenover, over wiens naam we niet zomaar familiair in ons spreken en doen kunnen beschikken. Dat niet kunnen uitspreken van de naam herinnert ons aan het Geheim van ons leven, waarover we alleen maar in verbeeldingen en metaforen kunnen spreken.
HEERE
Consequent zou zijn in de vertaling JHWH te laten staan, want eigennamen worden nooit vertaald. Maar hoe spreek je JHWH dan bij het voorlezen uit? Er zijn daarom allerlei alternatieve ‘namen’ voorgesteld en in gebruik: Adonai, de Eeuwige, Ik-ben, de Bevrijdende, de Ene, de Levende e.d.
Soms denk ik dat voor veel behoudende protestanten de vertaling HEERE met drie E’s en allemaal hoofdletters zoals in de Statenvertaling, misschien wel hetzelfde oproept als die geheimzinnige letters JHWH. Misschien dat HEERE – op deze manier uitgesproken – door de vreemdheid in onze tijd niet persé mannelijke en heerszuchtige associaties hoeft op te roepen.
Welke naam in de liturgie?
Welke naam ons een ’thuisgevoel’ geeft of juist niet, heeft in positieve of negatieve zin te maken met onze opvoeding, milieu, sekse, politieke keuze en nog veel meer. Wanneer progressieve en fundamentalistische christenen het woordje ‘god’ in de mond nemen, heb ik het gevoel, dat ze het ten diepste over heel ‘iets’ anders hebben. ‘God’ is een code voor heel verschillende voorstellingen. In een pluriforme kerk hebben we te maken met verschillende godsbeelden én dus ook met heel verschillende geloofsinhouden! Dat is één van de redenen, waardoor de keuze van de godsnaam in de vertaling met emoties is geladen en de discussies daarover hoog kunnen oplopen.
Welke naam we ook kiezen, ‘god’ is geen meneer (Heer, Vader, Koning) ook geen mevrouw (Moeder, Zuster), al kent het Jodendom vrouwelijke godsnamen, zoals ‘De Aanwezige’ (sjechina) of ‘Wijsheid’.
Ik zelf probeer in mijn liturgische teksten zoveel mogelijk poëtisch naar de Naam te verwijzen of die open te laten. Het meest spreekt mij aan het antwoord dat Mozes bij het braambos kreeg op zijn vraag naar de Naam: Ik zal er zijn. ‘De Aanwezige’ bij al onze lotgevallen.
Jan de Jongh