Na de wat uitbundige Halloweenavond van 31 oktober is het op 1 en 2 november voor de Rooms-katholieke Allerheiligen en Allerzielen. Omdat ik mijn gestorven geliefden even heilig vindt, als de gerenommeerde heiligen, spreek ik liever aan het begin november van ‘Allerheiligenzielen’.
Halloween heeft daarmee wel te maken. De naam is een verbastering van All Hallows Eve (Allerheiligenavond). We danken dit oorspronkelijk ‘christelijke’ feest aan de Kelten uit de 9e eeuw, voor wie op ons 1e november een nieuw jaar en begon. 31 oktober was hun ‘oudejaarsavond’. Zij geloofden dat de geest van de overledenen van afgelopen jaar zich in die nacht in een nieuw lichaam ging vestigen.Via emigranten kwam Halloween in de V.S. terecht en werd het de laatste jaren door ons geïmporteerd. Het feest heeft tijdens die tocht door de tijd veranderingen ondergaan, zoals dat nu gebeurt met Allerheiligen en Allerzielen.
Veranderingen
Van een kerkelijk feest wordt Alleheiligezielen steeds meer een algeméén ritueel van dodenherdenking, waaraan ook niet-gelovigen meedoen. De TV vroeg vorig jaar: ‘Voor wie steek jij een kaarsje op’, BNers vertonen zich live met een kaars bij het graf van een popidool, kunstenaars organiseren rituelen, een ‘concert uit de hemel’ of een performance op een begraafplaats. Ieder jaar zijn er meer seculiere evenementen op Alleheiligezielen. De mij toegemeten ruimte laat niet toe om hier over kaf en koren te oordelen.
Afscheid nemen of vasthouden?
Mijn púnt is dat deze veranderingen deel uitmaken van een ontwikkeling, waarbij uitvaarten zich steeds minder richten op afscheid nemen van de overledene. Die wordt juist heel sterk present gesteld: powerpointprojecties van foto’s en filmpjes, het toespreken richting kist, glasheffen op het leven van de overledene na afloop. Dat kan de nabestaanden troosten. Want daarmee houdt men eigenlijk de overleden geliefde bij zich.
Ik denk aan het beeld van de vertrekkende trein uit mijn jeugd, toen reizen nog een uitzondering en een waagstuk was. De treinen hadden nog ramen die open konden. Ik stond op het perron. Geliefde hing uit het raam en als de trein ging rijden, zwaaiden we. We verlengden onze arm met een zakdoek. Tot een bocht of de afstand ons aan elkaar onttrok: degene die ging en degene die bleef. Wanneer je het station verliet, kon je soms het gevoel hebben dat degene, waarvan je afscheid nam nog intenser ínnerlijk met je meeging.
De nieuwe rituelen leggen op dat láátste alle nadruk. De óude uitvaart verbeelde het ‘loslaten’ van de overledene. Aan het slot van het Requiem, wanneer de dode werd uitgedragen, werd het ‘In Paradisum’ gezongen. Daarmee wensten we de dode goede reis, De engelen stond klaar om hem te ontvangen in een andere wereld, ‘het hiernamaals’. Dat proces van loslaten, die rouwperiode, duurde natuurlijk langer dan die viering, maar de viering was wél het begin daarvan.
Als er nog zoiets is als het geloof aan een ‘voortleven na de dood’, dan is dat een leven in de verbeelding, in het spel van onze herinnering geworden. We laten onze geliefden niet meer gaan. Voor de doden is dat een hele verandering. Ze blijven bij ons op deze aarde via een soms uitgebreid huisaltaar, de algemene rituelen op Alleheiligezielen of de jaarlijkse advertentie in de krant.
Iemand liet op haar overlijdensbericht drukken: ‘Pas als jullie me vergeten zijn, ben ik echt dood.’
Jan de Jongh