De inhoud van religies wordt bepaald door de cultuur. Wanneer de cultuur verandert, zal ook de geloofsinhoud veranderen en daarmee ook de beeldtaal van de liturgie.
Voorbeelden: Zoals uit de eerste drie evangeliën blijkt, werd Jezus meestal ‘Mensenzoon’ genoemd. Dus niet allereerst Christus of zoon van God, waarop in het dogma het accent kwam te liggen. Verzoening werd in tijden toen men nog offers in de tempels bracht verteld in beelden ontleend aan dierenoffers.
In de middeleeuwse theoloog Anselmus vertelde bij de betekenis van Jezus’ kruisdood een feodaal verhaal. Een graaf wordt beledigd. Hij is aan zijn eer verplicht dat te wreken. Meestal kostte dat de dader het leven, er moest bloed vloeien. In dat model kreeg je de voorstelling van de beledigde God, die weer goed gestemd moet worden door de wrede kruisdood van Jezus.
Beelden en voorstellingen moeten afgeschaft worden als ze niet (meer) deugen. Wanneer deugt religieuze taal niet? Wanneer het Geheim er niet meer in wordt verbeeld, ze het Geheim vertekent of ze niet meer bruikbaar is als verbeelding voor de gelovige ervaring. Daarom moeten we nu van het middeleeuwse godsbeeld af, hoezeer sommigen daaraan nog hechten en de meeste kerken het handhaven. Een ‘god’, die door een mensenoffer moet worden tevreden gesteld; die dat voor en zonder ons voor elkaar maakt; die verantwoordelijk is voor het lijden of dat in elk geval toelaat – zo’n god is voor velen letterlijk ongeloofwaardig geworden.
Wanneer zulke beelden in de liturgie (liederen en gebeden!) en de kerkleer normgevend blijven, zullen moderne mensen tot hun verdriet wegglijden uit de kerkgemeenschap. Helaas ziet het er naar uit dat de meeste kerken- ondanks alle pogingen tot actualiseren – blijven vasthouden aan een normerende leer, een eeuwige waarheid, die geacht wordt door gelovigen in grote lijnen te worden onderschreven.
Bonhoeffer over de nieuwe taal
Bonhoeffer heeft tijdens zijn gevangenschap in 1944 nagedacht over religieuze taal in de toekomst. In de doopbrief voor zijn neefje schrijft hij daarover:
Het zal een nieuwe taal zijn, volkomen a-religieus misschien, maar bevrijdend en verlossend als de taal van Jezus… (Doopbrief mei 1944)
Nieuw in de zin van ongewoon en onbekend én in de zin van komend na iets anders. Het is toekomsttaal ook al zullen we gedeeltelijk teruggrijpen op de taal van Jezus in het evangelieverhaal.
Spreken, zwijgen en handelen
Intussen blijven we vanwege die voortdurend veranderende inhoud van christelijk geloven een nieuwe taal zoeken. Een taal die ons niet als leer door het kerkinstituut wordt opgelegd. Die open is voor de verbeelding. Dat zoeken zal nooit ophouden. Als liturg zoek ik naar een poëtisch en beeldend taalspel. Dat is een taal die probeert het Geheim te behoeden en de geloofservaring te verbeelden. Ons geloven leeft van verbeelding. Dat beelden werkelijkheid scheppen het ik uitgewerkt in mijn Godspraak is Beeldspraak (2006). Liturgische taal is geen populaire en simpele taal, zoals men die wel in sommige gemeenten opgedrongen krijgt. Liturgische taal is sober, verwijzend en zoekend. Ik leerde indertijd, dat de liturgie bron is van het dogma en niet omgekeerd.
Het liturgisch taalspel verwijst naar de taal van het zwijgen. Is ‘god’ niet een onuitsprekelijk Geheim? Hij/Zij/Het mocht aan de Jabok – na het gevecht met Jacob – en bij het brandende braambos op de vraag van Mozes zelfs geen naam hebben (Genesis 32:22 e.v., Exodus 3). Elia hoorde op de Horeb niets anders dan de zwevende stilte (I Koningen 19).
We vinden zwijgende gelovigen nogal eens in de praktijk van gerechtigheid en hulpverlening. Hun handelen is, wanneer we Jezus (b.v. in Mattheüs 25) mogen geloven, een vorm van spreken over de Eeuwige.
Jan de Jongh