198 LITURGISCH TAALSPEL (2): Metaforen

Vorige keer ging het over het eigen taalspel van de liturgie, de taal van de verbeelding. Zodra we daar ware leer van maken, worden we fundamen­ta­listen en verdampt het Geheim.

Soms geeft de context een signaal, dat we liturgische taal gebruiken: de ruimte waarin (b.v. kerk) of gelegenheid waarbij (b.v. herdenking) religieuze taal gebruikt wordt waarschuwen ons: denk erom, ik gebruik nu geloofs­taal, ik zeg méér of iets anders, dan ik zeg.

Zo stond op het stati­on in mijn woonplaats op een billboard: ‘Wie in Jezus gelooft komt niet in het oor­deel’. Dat is in die context, tussen de reclame voor reizen en rookwaar met schaars geklede dames, een ‘gekke’ tekst. Iemand maakte daarom met een zwarte stift van de eerste ‘o’ van oordeel een ‘b’.

A is niet B
Om onze relgieuze ervaring met anderen te delen gebruiken we metaforen. Met een metafoor verwijs je naar iets dat je niet kunt beschrijven (A) met een woord of beeld van iets dat je wel kent (B). B wordt dan niet in de letterlijke betekenis gebruikt.

Voorbeelden: Er zijn warme en koude kleuren. Blauw is koud en rood is warm. Maar je kunt de temperatuur van die kleuren niet met een ther­mo­meter meten. Door een koperdraad kan electriciteit stromen. Maar de draad is geen holle buis of slang. Daarom is er geen overkomst tussen stromend water in een leiding en stromende elektriciteit.

Die verbinding van A met B wil dus niet altijd zeggen, dat er letterlijk een punt van over­eenkomst bestaat tussen die twee. Toch is het moeilijk je te onttrekken aan die in­druk. Daardoor ontstaat spraakverwarring met religieuze fundamentalisten.

Soms is het onduidelijk hoe men er toe kwam A met B te verbinden. Dat is het geval als een metafoor niet door een ander woord kan worden vervangen, zoals bij geremde gevoelens (B is dan een remmend voertuig). Geen psychiater kan uitleggen, waarom het woord ‘ge­remd’ zo verhel­derend werkt en inzicht geeft. De metafoor maakt iets hanteerbaar, maar niet vanwege de overeenkomst. Dat politieke stro­mingen en water­stromen de indruk wekken overeen te komen, komt door de metafoor en niet omge­keerd.

Metaforen voor ’god’
Ik noem ‘god’ vader en weet tegelijk dat hij letterlijk geen vader is. Besef ik dat niet, dan is er geen sprake meer van een metafoor, maar wordt God let­terlijk een soort (oneindig grote) vader. Mensen die negatieve ervaringen met hun biologische vader hebben, kunnen zich dan moeilijk aan god toevertrouwen. We spreken over ‘god’ als een persoon, een ‘hij’ – vrouwen willen liever een ‘zij’, maar daar schiet je niet veel mee op. Want God is geen persoon. Jezus wordt de zoon van God genoemd. Maar het is bij wijze van spreken.

De keuze van metaforen voor ‘god’ wordt niet bepaald door over­eenstemming. Voor wie dat denkt, wordt ‘god’ wellicht een oude man met een baard.

Vroeger kreeg ik vaak geboortekaart­jes met zoiets als ‘God heeft ons een kind toevertrouwd’. Dat wilde niet zeggen dat de ouders niet seksueel voorgelicht waren, maar dat ze door het metaforisch gebruik van ’toevertrouwd’ de geboorte van hun kind verbonden met God. Als je dan door gaat vragen, hebben ze geen woorden om dit concreet uit te leggen, behalve dat ze weer nieuwe taalbeelden gaan gebruiken. Dat ik tegenwoordig zulke metaforen op geboortelaartjes minder tegenkom, betekent wellicht dat mensen ze te rationeel en letterlijk zijn gaan verstaan.

Metaforen in de liturgie laten ons de Werkelijkheid zien via iets anders, door een bril. Zonder die bril – ‘god’ zien door de bril ‘vader’ of ‘moeder’ – was er niets te zien. We kunnen niet anders zien en spreken, dan in beel­den.

Jan de Jongh