De liturgie wil ons betrekken in een heilig spel. Het spel van verbeelding. De verbeelding schept een werkelijkheid, die we niet onder woorden kunnen brengen.
Toch hebben we om de ervaring van het Geheim met elkaar te kunnen delen en te vieren ‘taal’ nodig: beeldende woorden en rituelen. In de liturgische praktijk bevinden we ons tussen twee uitersten: Augustinus en Wittgenstein. De kerkvader Augustinus schreef: ‘We moeten spreken om niet helemaal te zwijgen.’ De filosoof Wittgenstein zei: ‘Waar je niet over kunt spreken, daarover moet je zwijgen’. Daartussen beweegt zich ons spreken met en over het Heilige. Want waarover je niet spreken kunt, dat kun je verbeelden!
Later vond Wittgenstein de ‘taalspelen’ uit. Hij bedoelde daarmee, dat het van de situatie afhangt wat een spreekwijze betekent. Ieder terrein van ons leven heeft een eigen taalspel: de sport, het gezin, de liefde, het bedrijf, internet – zo ook de liturgie. De woorden schijnen dezelfde, maar ze verwijzen naar iets anders. In de liturgie klemt dat nog meer, omdat het daar gaat over ervaringen, die niet controleerbaar zijn. Wie dat niet beseft gaat de mist in of maakt de geloofstaal betekenisloos. In de kerk zeggen en zingen we dingen, die daarbuiten niet zonder toelichting verstaan kunnen worden of die onzin zijn wanneer we ze ‘letterlijk’ zouden nemen. We zijn in de liturgie in een andere betekenisruimte. Onze taal en ons gedrag worden ‘liturgisch’. Er ontstaat daarom kortsluiting wanneer een babbeldominee zich geroepen voelt de liturgische taal of het ritueel uit-te-leggen. Bijvoorbeeld het ritueel van de zegen of de doop met een dogmatische duiding. Dan is er geen ruimte voor eigen invulling van de gemeenschap en maak je liturgie kapot.
Tweede taal of meer?
Huub Oosterhuis (In het voorbijgaan) onderscheidde twee talen in de taal. Er is een taal van de klare waarheden, begrippen, logica, definitie en dergelijke. Er is ook een tweede taal van je hart luchten, de liefde, de dood, god, ontroering, extase. Daarvoor is de eerste taal ontoereikend en ook gevaarlijk, omdat die suggereert dat beelden, gelijkenissen, visioen, kreten, aanroepingen iets feitelijks uitdrukken, dat juist niet te zeggen is.
Ik moet dat verhaal van Oosterhuis wat relativeren. Want er zijn meerdere liturgische deeltalen. De liturgische taal kent een grote variatie ieder met een eigen taalspel: gebed, overweging, verhaal, lofprijzing, zegen, oproep. Bovendien is het niet alleen een woordtaal, maar ook een lichaamstaal en een taal van symbolen: kaarslicht, water, brood en wijn, wierook, knielen of staan. Er is ook een taal voor de neus (wierook), de taal van de liturgische kleuren en gewaden, de beweging, de ruimte, de muziek, de sprekende stilte.
Rituele talen
In de geschiedenis van de christelijke beweging, die later kerk werd, ontstonden rituele talen. De eerste christenen waren Joden. Thuis spraken ze aramees of helleens-grieks – in de synagoge Hebreeuws. Doordat het Grieks de taal van de NT-geschriften werd, werd dat voor velen openbaringstaal. Nu is dat nog steeds het koinè-Grieks in de Grieks-orthodoxe kerk. Ook Armeens en Aramees/Syrisch werden kerktalen. Vanaf ongeveer 350 werd in de Romeinse wereld het Latijn kerktaal, terwijl voor de meeste mensen de taal van hun dagelijks leven een andere was. Het kerkslavisch is anders dan de talen in Rusland, Bulgarije en Servië. En in ons land is het gregoriaans rituele taal voor veel Rooms-katholieken, de taal van de Psalmen van Datheen voor Gereformeerde Gemeenten, de berijming 1773 en de Statenvertaling voor Gereformeerde Bonders. In mijn eerste gemeente sprak het hele dorp Fries. Ik was de enige ‘Hollander’. Het Statenvertaling-Nederlands uit bijbel en kerk was daar een soort kerklatijn. Bijna een geheiligde taal.
(wordt vervolgd)
Jan de Jongh