190 LITURGIE ROND HET BLOEDBAD

Intro
De vorige keer vroeg ik me af wat Mattheüs met dat gedeeltelijke Jeremia-citaat in het verhaal van het bloedbad in Bethlehem wilde zeggen. Nu gaat het over de twee manieren, waarmee dat liturgisch kan worden uitgelegd.

Martelaren
De traditionele liturgie heeft steeds gezocht naar een zingeving, een oplossing, een troost voor dit gebeu­ren. Collega’s zullen verleid worden Joost van den Vondel te volgen in zijn lyrische reactie in het bekende lied ‘O Kerstnacht, schoner dan de dagen…’ (wéér nieuwe Liedboek 510:5):

Bedrukte Rachel schort dit waren (=ronddolen):
uw kin­ders sterven marte­laren
en eerstelingen van het zaad,
dat uit uw bloed begint te groeien
en heerlijk tot Gods eer zal bloeien
en door geen tirannie vergaat.

Onder invloed van de Romeinse en Anglicaanse lezing (Open­baring 14:1-5) worden de kinde­ren, ‘maag­de­lij­ke’ marte­laartjes. Het oecumenisch leesrooster zoekt de troost in een nieuwe hemel en aarde (Openbaring 21). Een preek van Augus­tinus prijst de jonge­tjes en hun moeders zelfs gelukkig, omdat ze zonder veel moeite de hemel bereik­ten: Zie, deze goddeloze vijand (Hero­dus) had de zalige jongetjes niet door de tederste wel­willend­heid zo van nut kunnen zijn, als hen door zijn haat geschonken is…

De traditionele antifoon voor 28 december uit Psalm 8 suggereert ook een zinvol goddelijk handelen bij de kindermoord: Uit de mond van kinderen en zuigelin­gen hebt gij sterkte gegrond­vest, uw tegenstanders ten spijt… De berij­ming zingt zelfs dat de kindermond uw mach­tig heil(!) doet klin­ken. Het oecumenisch rooster beveelt Psalm 124 aan, die ook al wat voorbarig de verlossing bezingt.

Rachel ontroostbaar
Maar is die troost niet wat te goedkoop? Mattheüs laat de hoop van Jere­mia weg. Hij laat Rachel ontroost­baar. De kinderen van Bethle­hem en met hen al die zinloze ‘slachtof­fers’ van macht, belangen, economie en bloeddorstigheid keren immers nooit en te nimmer terug. Er is geen god die voor het bloedvergieten een stokje steekt. Terecht weigert Rachel ge­troost te wor­den, omdat ze niet meer zijn. Er is geen troost voor al die getrau­mati­seerde mensen. Ze zijn vaak letterlijk gedoemd verder te leven met hun doden. Daarom zou ik er voor kiezen het bij Mattheüs 2:18 uit te hou­den; kaarsen te branden en onder tranen bloemen te leggen bij een kruis. Daarom vind ik het lied van Vondel en de preek van Augustinus afschuwelijk.

Waarom wij niet?
In de oude roosters las men Mattheüs 2 door tot vers 23, waar de veilige thuiskomst van de familie Jozef in Nazareth bericht wordt. Dan ligt het accent op het heuglijke feit, dat de Heer ontkomen is aan de slachting. De schrijver en filosoof Albert Camus (1913-1960), die veel oog had voor het tragi­sche en ab­sur­de in de levens van mensen, laat in de novelle De val (108) de hoofdpersoon nadenken over Jezus, gebukt onder een schul­de­loze schuld:

Al ging hij mis­schien niet gebukt onder de last van de ver­grij­pen, waarvan de mensen hem be­schul­dig­den, dan had hij toch wel een andere mis­stap begaan, al wist hij mis­schien zelf niet welke. Zou hij dat niet gewe­ten heb­ben? (..) hij moet toch wel eens hebben horen praten over een zekere kinder­moord in Bethl­ehem. Die joodse kinder­tjes die afge­slacht werden, terwijl zijn ouders hem in veilig­heid brach­ten, waarom waren die eigenlijk gestor­ven? Toch zeker ter wille van hem? Natuur­lijk heeft hij het zelf niet gewild. (..) Dat verklaart de ‘droef­geestig­heid in heel zijn optre­den (..).

Waarom kwam ik niet om in de oorlog en anderen wel? Waarom worden door ons het aantal gedode Afghanen niet eens geteld? Waarom doen Nederlandse militairen mee aan een uitzichtloze oorlog, terwijl wij kerstinkopen doen? Ik vermoed dat de voorbarige Vondel­troost niet gericht is op de moeders van Bethlehem, maar op onszélf, ons schuldge­voel.

Jan de Jongh