189 BETHLEHEM EN KERST

Intro
Drie dagen na Kerst worden de ‘onnozele’ kinderen van Bethlehem herdacht. Dit jaar valt dat op een zondag en staat het op het oecumenisch leesrooster. Voor een kanttekening daarbij heb ik twee kolommen nodig. Daarom begin ik maar vast in november. Immers de laatste zondag van deze maand is de eerste van Advent.

Jaren geleden viel ik in de Adventstijd een paar dagen bij de Benedictijnen binnen. Tijdens de maaltijd wordt er voorgelezen. Ze waren toen al een eind op weg met de pil van Geert Mak, In Europa. Mak reisde door Europa en vertelt op knooppunten van de geschiede­nis het verhaal van de twintigste eeuw.

Bethel en Bethlehem
Die dag ging het over collega Bodelschwing, directeur van Bethel, een enorme inrichting voor geestelijk en lichame­lijk gehandi­capten in Bieleveld. Hij zou aan het eind van de jaren der­tig met uitgestrekte armen de bussen tegengehouden hebben, die de gehandicapte kinde­ren kwamen halen om hen elders te vergas­sen.

Geert Mak bezocht de archie­ven van Bethel. Het bleek een beetje anders. Al vóór de nazi-art­sen arriveerden om de kinderen, die voor eutha­nasie in aan­merking, kwamen te selec­te­ren, had de dominee al een lijst van degenen die vermoord moes­ten worden. Omdat er voor de medici die dag niets meer te doen viel, gingen ze maar een tochtje maken en feeste­lijk dine­ren. Dat eutha­nasie­pro­gramma was niet geheim. Je kon het in de krant lezen en ook de blad­zijden vol overlij­densad­ver­tenties waren open­baar. Een moeder schreef de dominee of hij haar epilepti­sche zoon tij­dens een aanval wilde doden, dan had hij er weinig weet van. Slechts tien procent van de ouders maakten bezwaar of haalden de kinderen tijdig uit de inrich­tingen. Die middag in de refter smaakte mij het eten niet.

Eigenlijk is het boek van Mak een nachtmerrie. Vanaf 1900 – de periode die Mak be­schrijft – is voor miljoenen binnen en ­buiten Europa de wereld een hel, een bloedbad, een moord­ma­chine, een martel­kamer. In het boek wordt ook het bekende verhaal verteld van de soldaten in de eerste wereldoorlog die in de kerstnacht bij de gehaktmolen Verdun even ophielden elkaar te vermoorden. Bij Stalin­grad vierden de Duitse soldaten in de bittere kou achter een wal van bevroren lijken hun kerstfeest. Daarna crepeerden ze.

Door het contrast tussen de kaarsverlichte ‘stille’ nacht van het aanstaande Kerstfeest én de kinderen van Bethel, de duizende uitgemoorde dorpen, de huidige bombardemen­ten in Irak, Afghanistan en Palestina, het moorden in Syrië en Zuid-Soedan kwam ik in Bethlehem terecht.

Jeremia in Bethlehem
Mattheüs’ verhaalt van de massamoord, die wij op 28 december gedenken. Wellicht gebruikt Mattheüs het verhaal om de opmaat van Jezus’ leven paral­lel te schil­deren met de uittocht van Israë­l, die immers ook begint met het doden van jongetjes door Farao/Hero­dus. Daardoor staat het verhaal van het bloed­bad in Bethlehem voor ál het doden, bombarderen en vernieti­gen, dat ons dage­lijks kond wordt gedaan.

Mattheüs citeert in zijn relaas de profeet Jeremia. Wanneer eindeloze rijen gedepor­teer­de Joodse ballingen de grens bij Rama passeren, hoort Jere­mia Rachel, de smartenmoeder in Israël (Naardense Bijbel):

Een stem is te horen in Rama, een weeklacht, een wenen vol bitterheden: van Rachel die weent over haar kinderen en weigert zich te laten troosten over haar kinderen omdat geen er meer is. (..) Tot zover Mattheüs (2:18). Jeremia (31:15-17) vervolgt: Zo heeft gezegd de Ene: weerhoud je stem van geween en je ogen van tranen, want er wacht loon voor je werk (..) ze zullen terugkeren uit vijande­lijk land en er is hoop voor wat na jou komt.

Wat kan Mattheüs bedoelen, wanneer hij alleen het éérste deel van die Jere­miatekst citeert? Wat greep mij aan, toen ik dat ontdekte? Daarover de volgende kolom.

Jan de Jongh