Hoe verging het de liturgische kleding na de Reformatie?
Enna van Dijk zegt over de Nederlandse praktijk:
‘…dat de predikanten in Nederland vanaf de reformatie tot en met de achttiende eeuw gekleed gingen als deftige burgers en in deze kledij ook voorgingen in kerkdiensten. Hun kleding onderscheidde zich van andere burgers door eenvoud, voorkeur voor zwart en vooral door ouderwetsigheid. (..) Onbedoeld kreeg deze conservatieve kleding in de ogen van het publiek de functie van ambtsgewaad’.
In de napoleontische tijd (1796) werd deze uitzonderlijke zeventiende-eeuwse klederdracht op straat verboden. In de liturgie bleef die nog in gebruik als een soort ambtskleding. De Nederlands Hervormde kerk doorbrak de onduidelijkheid door in 1843 de zwarte toga met witte bef (eventueel met baret) ‘als deftig ambtsgewaad, passend voor den openbaren eredienst’ aan te raden. Die Hervormde maatregel werd beargumenteerd met een verwijzing naar de geleerdendracht. Was/is voor Rooms-katholieken het kernpunt van de viering de Eucharistie, voor protestanten de ‘geleerde’ preek met omlijsting.
Tegenstanders vonden dat de predikant door de toga verbonden werd met de rechterlijke (staats)macht. Overigens droegen in de 19e eeuw afgescheiden/dolerenden predikanten ook geen toga, maar verouderde burgerkleding in de liturgie. Want ook bij Gereformeerden bleek toch behoefte aan onderscheidene kleding. Zo vertelt Ouwen van een predikant die bij stemmig zwart een vrolijke das droeg, maar die das voor de dienst placht te vervangen door een zwarte.
Na de wereldoorlog bekenden zich de meeste Gereformeerden tot de Hervormde toga. Een enkeling deed daaraan niet aan mee. Hoewel is de speciale preekjurk of het geklede zondagse pak niet ‘liturgisch’? Ik droeg onder mijn zwarte toga met bef aanvankelijk een gestreepte broek en wit overhemd met losse gesteven boord. Die overhemden waren toen al haast niet meer te koop. Vanaf 1970 droeg ik over die toga, nu zonder bef, een stola in de kleuren van het liturgisch jaar.
Vanaf 1970 hingen steeds meer predikanten de zwarte toga aan de wilgen en schaften zich een ongeveer wit of grijs gewaad aan met stola’s. Volgens het onderzoek van Enna van Dijk bestonden er 31 modellen, die afgeleid waren de priesterkleding. Met name de mantelalbe, als bovenkleed gedragen, werd populair.
Waarom toch een ‘toga’?
Ondanks alle bezwaren ik mijn zwarte toga met stola’s trouw. Ik kijk er naar als liturg. Liturgie is Spel. Ik speel niet mijzelf, maar een liturgische rol. Er zit ook een psychologisch kant aan. De omhulling is ontspannend en beschermend, zoals ieder ‘uniform’. En tenslotte: mijn ‘toga’ heeft veel meegemaakt!
In mijn eerste gemeente vond de kerkenraad aanvankelijk, dat in een gemeenschappelijke hervormd/gereformeerde viering de predikanten geen toga mochten dragen, omdat het geen ambtelijke(!!) viering was. Op 2e Kerstdag 1962 voelden we ons toen, gespannen opkomend via het middenpad, als de keizer zonder kleren.
Eigenlijk zou de kleding van de gemeente moeten zijn. Niet alleen vanwege de esthetica (eenheid van stijl met antependia en architectuur), maar vanwege de theologie. De drager van de ‘toga’ staat in functie van déze aanwijsbare groep/gemeente in déze ruimte. De dominee met het togakoffertje suggereert dat de ‘toga’ zijn positie als ambtsdrager aanduidt. Enkele protestantse gemeenten hebben daarom voor gastpredikanten eigen stola’s beschikbaar. De predikanten, die vanwege de schijn van hiërarchie tegen stolagebruik zijn kijken door die binding van de stola aan een concrete gemeente wellicht gerustgesteld zijn.
Mijn ideaal is dat ook anderen die een taak hebben in de liturgie daarbij passende kleding dragen. Een koor waarvan de damesstemmen op de voorste rij aan de verzamelde gemeente de laatste mode tonen, zou bijvoorbeeld beter naar Engels voorbeeld een koormantel kunnen dragen.