179 DE LITURGISCHE KLEERKAST 1

In de meeste godsdiensten dragen mensen die een taak in het ritueel hebben een bijzondere kleding. Zo ook veelal in de kerken. Liturgie is immers een heilig en ernstig spel. Bij een spel horen spelkleren: van Prinsjesdag tot Carnaval, van universitair cortège tot voetbal.

Zo heb ik mij een halve eeuw in de vieringen omhuld met een zwarte toga (zonder bef) en stola. De laatste jaren twijfel ik aan de juistheid van mijn gedrag. Door de nadruk die de bisschoppen op het uitzonderlijk ambt van de priester zijn gaan leggen, scherp onderscheiden van pastoraal werkenden en ‘leken’,  en door het aanscherpen van regels rond de eucharistie sloeg de twijfel toe. Ik vroeg me af: wat betekent die uitdossing? Is die toga wel in dienst van de liturgie of benadrukt die mijn ambt en de kerkelijke macht?

Ambt of liturgie?
Voordat ik op die vraag antwoord, eerst zeer beknopt iets over de geschiedenis van liturgische kleding.

In mijn archief vond ik de doctoraalscriptie van mevrouw Henna van Dijk (omhulling onthuld, onderzoek naar de liturgische kleding in de Hervormde kerk (Valkenswaard 1987) en een serie artikelen in Eredienstvaardig (1987/88) van K. Ouwen. Blijkbaar was er in die jaren de liturgische kleding in de protestantse kerken in discussie.

Hoewel Aäron zich voor zijn dienst placht om te kleden (Ex 29:4-9) en gelovigen in de synagoge gebedsmantels droegen, gebruikten voorgangers in de vroege kerk, voor zover we weten, geen liturgische kleding.

In de Romeinse staatskerk hulden de kerkleiders zich in navolging van de senatoren – oudmodisch zoals later bij de protestanten – in het openbaar in toga’s en in de liturgie in allerlei elitaire kleding. Daaruit ontstond voor de misviering een ingewikkelde kledingregels, onderscheiden naar rang en stand. Boven de grote rivieren zie je op straat weinig priesters meer in soutane. Wel zo nu een dan een man in donker pak met een ‘omgekeerd boordje’.

De vader van Ouwen vertelt maakte een priesterwijding mee. De bisschop geassisteerd door priesters, diaken en subdiaken deden de jonge priester de kazuifel aan en de stola om. Van de Latijnse teksten had hij niets verstaan, maar hij zei: ‘Het was alsof een generaal met een paar majoors en kapiteins een vaandrig tot luitenant bevorderde.’ Natuurlijk is het kerkelijk ambt iets heel anders dan de militaire rang. Maar iemand die de wijdingsteksten niet hoort, ervaart nog tot in onze tijd hetzelfde als de middeleeuwse mens: ambtswijding is het krijgen van insignes, ambtskleding en macht.

In den beginne was de handoplegging met gebed om de Heilige Geest het kernmoment van de wijding. In kerken met een hiërarchische ambtstheologie weerspiegelt de vierkleding de rángorde. Wat uit de kleerkast komt heeft dan alles te maken met kerkelijke macht en status en is niet meer liturgisch(!) functioneel: een diaken of pastoraalwerkende is niet anders gekleed dan de priester omdat hij iets anders doet, maar omdat hij iets anders is. Hij/zij(?) behoort tot een andere orde, die zich spiegelt aan de feodale maatschappij. De pastoraal werkenden hebben zich terecht ook een gebedsmantel aangemeten. Weliswaar niet met een stola, wel met een gekleurd schouderstuk: onderscheid moet er zijn!
Wordt dat alles door degenen, die een eucharistieviering meemaken in onze contreien nog zo beleefd? Ik weet het niet.

De protestante kleerkast
In de Nederlandse reformatie droegen de voorgangers aanvankelijk geen bijzondere kleding tijdens de kerkdienst. Dat was een reactie op Rooms-katholieke betekenisgeving, die in de praktijk een evangelisch gemeentemodel in de weg stond.

Maar al spoedig onderscheidden zich dominees van de ‘gewone’ gelovigen door een ouderwetse dracht. Hoe ging dat verder? En hoe ga ik om met mijn dilemma?

Wordt vervolgd.