Met Pasen zitten er in de kerken mensen, die geloven aan een letterlijke lichamelijke opstanding én mensen die dat niet vermogen te geloven. Nog niet zolang geleden waren de laatsten geen zuivere christenen. Door de laatste groep wordt mij nogal eens verweten, dat ‘de’ dominees en priesters de mensen nooit het theologische naadje van de kous hebben verteld. Nu hebben de kerken inderdaad de neiging dingen, waar herrie over kan komen, te verzwijgen. Zeker in de viering moet je met ketterse opvattingen voorzichtig zijn, want ingezonden klachten leveren veel bezoekwerk op.
Toch hebben beide groepen – de ‘gelovige’ en de ‘ongelovige’ paasmensen – een zelfde probleem: wat er ook in het jaar 33 gebeurd moge zijn, hoe krijgt dat betekenis vandaag voor ons? Zo wordt natuurlijk een antwoord omzeilt. Wat gelooft u zelf, dominee? In deze en de volgende kolom wil ik aan degenen die niet in mirakels geloven proberen een andere weg te wijzen.
De betekenis van de Paasnacht
Tegenwoordig is zelfs in protestantse kerken vaak een paaswake. Meestal is dat ‘waken’ al voor middernacht afgelopen. Na het ‘ontwaakt gij die slaapt…!’ begeven we ons te bedde. Wie Pasen niet zónder het lichaam wil vieren, kan beter de nacht ook écht doorwaken of bij het morgenkrieken vieren! De Paaswake is een ritueel. Het is, zoals de doop, een initiatierite van ‘dood’ naar ‘nieuw leven’. Je ervaart lichamelijk wat opstanding zou kunnen zijn. Als het morgenlicht na de twaalf lezingen, stilte, mediteren en zingen grauwt, verbeeld dat een nieuw begin.
Wanneer dan daarna het Paasverhaal gelezen wordt, vermoeden we de betekenis. Want niet het lege graf staat centraal, maar de ontdekking dat het met de kruisdood van Jezus niet is afgelopen. Dat wordt verbeeld door de ‘ontmoetingen’ met de Opgestane. Wie die ontmoetingen leest als een soort reportage van een spiritistische seance, zal de betekenis niet vatten. Een aantal verwijst bijvoorbeeld naar Galilea, de probleemwijk van Palestina waar het allemaal begon. Daar deelde Jezus brood met de armen, genas zieken, dáár zul je hem zien. In het Emmaüsverhaal verschijnt de Heer bij het breken van het brood! Hoe? Snap je dat niet?
De twaalf Joodse opstandingsverhalen
Vooral na de twaalf lezingen uit het Eerste of ‘Oude’ Testament ga je wellicht verstaan wat Opstanding betekent. Die lezingen stammen al uit de tijd van de kerkvaders, de derde eeuw. De traditionele lijstjes zijn op onderdelen wat verschillend. Maar het grootste aantal lezingen is zo sterk, dat ze in alle lijsten voorkomen. Het zijn verhalen en teksten die iets vertellen over een nieuw begin, over opstand tegen en opstanding uit de machten van dood en onderdrukking. Ik noem er een paar: De schepping tegen de chaos, het zondvloedverhaal, de uittocht en doorgang door de zee, de dorre doodsbeenderen van een apathisch volk in ballingschap dat weer tot leven komt (Ezechiël 37), de verzetshelden in de vuuroven (Daniël 3,1-24(30)), Jona uit de vis. Wanneer daarna in het morgenlicht één van de Paasverhalen wordt gelezen, verstaan we dat het om iets anders en méér gaat, dan de ‘lichamelijke’ opstanding van de overleden Jezus. Zijn verhaal staat in een geschiedenis van verhalen. Wij gaan immers verder in zijn Geest. Steeds hernieuwd. Daarover gaat mijn volgende kolom.
P.S. Het Tweede Vaticaans Concilie (1969-70) verordonneerde zeven deels andere lezingen voor de Paasnacht. De PKN nam die over. Die zeven lezingen sluiten veel meer aan bij een ‘cultische’ viering naar de westerse dogma’s: aanklacht wegens begane zonden en Christus’ zoenoffer. Ezechiël 37 werd vervangen door hoofdstuk 36 en de mannen in de vuuroven ontbreken! De lezer zal begrijpen dat mijn voorkeur uitgaat naar de twaalf opstandige traditionele lezingen.
Jan de Jongh
LEZINGEN PAASNACHT
Klassiek (12+2)
Gn 1-2,2
Gn 5-8
Gn 22,1-19
Ex (13,17-)14
Js 54,17-55,11
Bar 3(,19-38)
Ez 37,1-14
Js 4,1-6 (-5,7)
Ex 12,1-11
Jona 3
Dt 31.22-30
Dn 3,1-24(30)
Kl 3,1-4
Mt 28,1-7
Na Vaticanum ’69 (7+2)
en PKN:
Gn 1-2,3
Gn 22,1-18
Ex 14,15-15,1a
Js 54,5-14
Js 55,1-11
Ez 36,(16)24-28
Sef 3,12-20 of:
RK: Baruch 3,9-15,32 – 4,4
Rm 6,3-11
Mt 28,1-10 of: