Op onze reizen lopen we graag een kerk binnen. Oeroude dorpskerken. Wordt er nog gevierd? Soms tref ik iemand die een veger hanteert of voor bloemen zorgt. Ook pelgrimsoorden kunnen in verval raken. Van sloop is in zuidelijke landen zelden sprake: al die ruïnes van kloosters en kapellen langs de Weg naar Santiago! In Nederland zijn weinig ruines. De kerksluitingen volgen elkaar in rap tempo op. Kerken-met-geschiedenis worden met economische argumenten afgestoten. Vooral in steden betekent dat vaak sloop, want de projectontwikkelaar is (was?) gulzig en de kerkrentmeesters rekenen. Soms geeft men gelukkig de (grote/oude) kerk aan de brink of het marktplein aan een stichting ‘Oude Kerken’ of voor €1 aan de gemeente. Die kan de ruimte dan verhuren voor (culturele) evenementen.
Leegte als verwijzing
Onlangs bezocht ik met een groep het Karmelklooster in Drachten. De zusters zijn vertrokken. Nu exploiteert Jan Hofstra het, zoveel mogelijk in de oorspronkelijke staat, voor spiritualiteit en kunst. In de kapel kijkend naar het lege altaar overviel mij enige weemoed over de verloren tijd. Maar ik werd mij ook bewust van een nieuwe functie: de ruimte verwijst naar een Geheim in de werkelijkheid, naar transcendentie, de ontmoeting tussen hemel en aarde.
Op de Berg in Deventer staat een imposante kerk. Er binnen wandelend werd ik overweldigd door de leegte. Alle meubilair en versiering waren verwijderd: net een schilderij van Saenredam. Een tijdje later las ik een artikel van Prof. Dr. Rudolf Boon (Eredienstvaardig 1,2012), waarin hij de kerksloop ter discussie stelt. Daarin geeft hij ook betekenis aan die ‘lege’ architectuur. ‘Stilte, leegte en grandeur zijn hier de sleutelwoorden.’ In Deventer werd ik me bewust. dat de door het protestantisme onttakelde wandelkerken van Saenredam, waarin nog alleen in het schip gevierd werd, ook vandaag een plek bieden om tot rust te komen en wellicht iets te ervaren van het/de Heilige. Boon noemt in zijn artikel een paar bekende voorbeelden van voorbarige sloop. De sloop van de ‘Heilige Stede’, plek van het Mirakel van Amsterdam in de middeleeuwse Nieuwezijdskapel (1908). Had ook de Nieuwe Kerk op de Dam niet ‘zo iets als een uniek platform kunnen worden, van waaraf een kerk met visie, inventiviteit en creativiteit het volk buiten haar muren had kunnen bereiken? ‘ vraagt hij. Ik ben over de Nieuwe kerk minder kritisch: als nationaal symbool zijn er o.a. zinvolle exposities.
De meeste toeristen die een Romaanse kerk binnenlopen hebben nog weinig met een kerkinstituut. Maar, zoals ook geseculariseerde pelgrims naar Santiago ervaren, een mens blijft niet onberoerd in zo’n ruimte. Boon: ‘Midden in een zogeheten postchristelijke samenleving blijft die oude reliek een zichtbare herinnering aan geestelijk-zedelijke waarden, die welbeschouwd nog steeds het draagvlak zijn van onze westerse beschaving.’
Moderne kerken
Niet voor alle ‘overbodige’ kerken is een goede bestemming te vinden. Vooral schoon-metselwerk-gebouwen zullen verdwijnen. J.H. van den Berg (Metabletica van de materie, 186) schreef: ‘het zijn kerken die buiten, maar ook binnen, evengoed een kantoor, een gemaal, of een fabriekshal konden zijn, maar toevallig (kan men zeggen) tot een kerk zijn ingericht’. Maar zelfs de door schuifwanden multifunctionele gebouwen konden gewijde ruimten worden. Ze wórden het iedere keer, wanneer de ruimte voor een viering wordt ingericht.
Maar soms is sloop onvermijdelijk. Het verlies van zo’n plek met een persoonlijke geschiedenis kan een mens hard raken. Men had daar jaren een plaatsje, zoals ik in Taizé altijd op een vaste plek zat. Er gebeurde daar wat met je, ontroering, blijdschap, nieuwe uitzicht. Daarom roept sluiting en sloop van kerkgebouwen terecht veel emotie op. Over dat onvermijdelijke en de persoonlijke heilige plaatsen gaan de volgende twee kolommen.
Jan de Jongh