Samen met de ouderling moest ik een gereformeerde maagd, die scharrelde met een hervormde jongen, bezoeken. Twee geloven… kon niet. Toen we eenmaal gezeten waren, zei het slachtoffer dat ze ook wel wist dat het niet kon. Het gebeurde in een klein dorp in de jaren zestig van de vorige eeuw. Een week eerder was ik van student tot dominee bevorderd. Een groentje dus.
Kort daarna stond op de agenda van de kerkenraad de aanvraag voor een huwelijkszegening van een stel, dat wilde of eigenlijk moest trouwen. Het was in die streek (nog) in een aantal gemeenten gewoonte, dat men dan eerst schuldbelijdenis voor de gemeente moest doen. Ik had daar in mijn opleiding nimmer van gehoord. Gelukkig had men dat in mijn nieuwe gemeente afgeschaft. Het gebeurde nu voor de kerkenraad. Ik kreeg er een kleur van: een kring van mannen met sigaren en daarvoor het verliefde stel… Het leek mij ‘onpasselijk’. Zo kwam het compromis tot stand, dat dit ritueel in aanwezigheid van de wijkouderling in mijn studeerkamer plaats vond.
Ik voelde me ongelukkig. Bovendien kon ik het als stadsjongen niet rijmen met wat ik in de vroege zondagmorgen in het dorp waarnam. Tijdens een ‘slag om’, nadat mijn preek moeizaam tot stand was gekomen, kwamen uit sloppen en ramen jongelieden te voorschijn. Bij navraag bleek, dat verliefde stellen ‘s zaterdagnachts aan ‘opsitte’ deden.
Deze herinneringen kwamen weer boven, toen een vriend mij vertelde van een ontroerend gebeuren in dezelfde regio. Het vormt de aanleiding voor dit stukje. Een kerkelijk meelevend echtpaar – ze waren twintig jaar koster geweest – zou het 65-jarig huwelijksjubileum vieren. In het gesprek daarover bleek de predikant, dat een kerkelijke trouwdienst hen in die tijd was ontzegd. Aangezien ze ‘voortijdig’ in blijde verwachting waren, zouden ze eerst voor het front van de gemeente hun schuld moeten belijden. Dat weigerden ze. Voor hen was het nog steeds een verdrietig gemis dat zij daardoor niet Gods zegen over hun samenzijn hadden ontvangen. De huidige Pastor (hem erend met een hoofdletter!) stelde toen voor alsnog de zegen vorm te geven in de viering op de zondag na hun jubileum. Zo is het geschied.
De dominee weerstond de verleiding van een ‘schuldbelijdenis’ namens de kerk van lang geleden. Het was ook geen zegen met terugwerkende kracht. Want die zegen hadden ze allang ontvangen: een rijk en gezegend huwelijksleven en een aanzienlijk nakroost. De zegen werd alleen liturgisch zichtbaar gemaakt in het ritueel van zegenen door handoplegging. Dát nu is liturgisch pastoraat.
Ik heb namen weggelaten, want het gaat om een algemeen voorkomend verdriet. Meermalen kwam ik mensen tegen, die een litteken overhielden door een geweigerde huwelijkszegen. De redenen waren verschillend. Sommigen paren stamden uit verschillende kerken en wilden niet onder dwang naar één kerk overstappen. Anderen hadden de toenmalige moraal overtreden. Ik hoorde onlangs van een pastoor, die een paar dat had samengewoond afwees. Sommigen verlieten daarom in bitterheid hun kerk. Anderen zijn gebleven met verdriet op hun ziel. Ik neem het mijzelf een beetje kwalijk, dat ik niet de creativiteit had van die collega om dan alsnog de mogelijkheid van een liturgisch moment aan te bieden.
Ik kreeg de door de predikant gemaakte liturgische tekst. Een enkel fragment:
Hun jawoord is reeds gebleken.
Zegen werd hen rijkelijk geschonken.
Maar het uitspreken van de zegen over hun huwelijk
werd in de kerk nog niet gehoord.
Dat spijt hen.
Dat spijt ons, familie, kerkenraad en gemeente
(…)
In de tijd waarin we nu leven
zien we het verleden én de toekomst
in een ander licht,
en klinkt een ander geluid.
Het is de tijd om te herstellen.
Daarmee is de tijd van spijt voorbij gegaan.
Jan de Jongh