156 VESPER IN DE VEERTIGDAGEN 1

Steeds meer gemeenten bieden in de Veertigdagen een wekelijks vesper/avondgebed aan. Soms gebeurt dat ‘oecumenisch’. Juist in deze periode van het kerkelijk jaar is zo’n vesper zinvol. Het leven is druk, vol prikkels en verplichtingen. Voor veel mensen is een stille tijd voor bezinning en gebed niet meer mogelijk. In een korte periode kunnen we misschien daarvoor nog ruimte maken. Daarvoor zijn de zes weken op weg naar Pasen bijzonder geschikt. Maar misschien is dat nog te veel gevraagd. Houd dan de Goede Week een beetje vrij voor een dagelijks avondgebed (zie voor materiaal mijn: De Goede Week vieren. Skandalon 2006). Omdat de vespers in de Veertigdagen vaak door gemeenteleden verzorgd worden, geef ik tijdig in deze en de volgende kanttekening een paar aanwijzingen.

Vastenvesper
In de studentengemeente hielden we wekelijks in de Veertigdagen omstreeks mensatijd een Vastenvesper. Het tijdstip was gunstig, want de rest van de avond bleef dan beschikbaar. Tegelijk werd zo ook het vastenritueel meegenomen. De deelne­mers namen droog brood van huis mee. We deelden dat met thee na afloop van de vesper met elkaar. Wat we door het ‘vasten’ die dag uitspaarden aan een mensamaaltijd bestem­den we voor een geza­menlijk vastgesteld doel.

Structuur
De structuur van een vesper is heel eenvoudig: (intro), Psalm, Lezing en Stilte, Gebeden, (lied), Zegenbede.

Een groepje deelnemers maakt een vaste liturgie, waarin alleen de psalm, de lezing, de gebeden en mis­schien een van de liederen wisselen. Telkens kunnen twee deelnemers voorgaan. De rol van de pastor, predikant of priester kan in veel gevallen beter die van adviseur op de achtergrond zijn. Daar kom ik in de volgende kolom op terug. De aandacht ligt in getijdendienst bij de lezing én de stilte. Vermijd daarom overbodige woorden. In rust en stilte regelen zich veel dingen vanzelf! Over die stilte in deze kolom een paar opmerkingen.

Stilte
Met de schreeuw van een
vogel wordt de berg
nog stiller
(Hisamatsu)

Over stilte heb ik in mijn Kanttekeningen en Liturgieboeken al veel geschreven. We leven in een wereld van versla­vend en neurotiserend lawaai, dat ons vaak door de geluidsindustrie wordt aangedaan. De oefening van stilte kan een protest én verade­ming zijn. We kunnen elkaar met gestalten van de stilte een dienst bewijzen. Want stilte is méér dan de afwezigheid van geluid. Het is een vorm van ontvan­kelijkheid, een dialoog met jezelf, erva­ring van gemeenschap, soms ervaring van het/de Heilige.

Omdat we de stilte ontwend zijn, denkt men al gauw, wanneer het zonder waarschuwing in een viering stil wordt: de voorganger is onwel of het orgel is stuk.

Deelnemers aan een ‘stille viering’ hebben daarom recht op hulp en uitleg: Mensen die de Eeuwige wilden ontmoeten, zochten het vanouds in de stilte. In de stilte hoeft niets. We stellen ons open voor wat komt. Het gaat om eenvoudige dingen. Denk niet dat je grote ervaringen moet hebben. Het is dus niet erg als je moet denken aan de was of het gas. Ge­dach­ten zijn als wolken aan de hemel – ze drijven voorbij. Ook kan op het liturgieblad een hulptekst staan, zoals het gebed van Oosterhuis:

U wacht op ons,
totdat wij open gaan voor u,
wij wachten op uw woord
dat ons ontvankelijk maakt.
Stem ons af op uw stem,
op uw stilte.

Of dichtregels van Achterberg:
Ik kan alleen woorden ontmoeten, u niet meer.
Maar hiermee houdt het groeten aan, zozeer,
dat ik wel moet geloven, dat gij luistert;
zoals ik omgekeerd uw stilte in mij hoor.

De stilte moet niet te kort zijn en kan best tien minuten duren. Ons innerlijk lawaai moet tijd krijgen om uit te razen. Het aardige is dat ook steeds meer (mede onder invloed van Taizégangers) in de zondagse diensten momenten van stilte heel vanzelfsprekend worden.

Jan de Jongh