De structuur van de traditionele getijden is de jaren door in de liturgie van Taizé nog steeds te herkennen: Lofzegging (Alleluja) – Hymne en Psalm – Lezing met responsie en kerntekst – gebeden – zegenspreuk. Wat maakt de Taizévorm van dit aloude getijdengebed in deze ruimte(!) voor jongeren ‘bruikbaar’? Wat is er anders dan wat zij in de kerken vermijden en waarin onderscheidt Taizé zich van christelijke ‘jongerendagen’?
Gestuurde vrijheid
Een duidelijk zichtbare voorganger/leider ontbreekt. Voorgangers en -zangers zijn er wel, maar niet duidelijk zichtbaar. Ze zitten ergens tussen de broeders op de grond. Iedere verbale instructie of uitleg ontbreekt. De dingen gaan als vanzelf: men kijkt van elkaar af hoe het moet(!); leest op het elektronisch nummerbord wat er gezongen gaat worden; wanneer de broeders opstaan en zich naar de lezenaar keren, doet de menigte hetzelfde. Anders dan in de meeste kerken begrijpt men, deels door imitatie, zonder uitleg wat de bedoeling is. Er is geen geschutter en gezoek.
Een enkel voorbeeld: Aan het eind van het zaterdagavondofficie blijven een tiental broeders een tijdje de doorgaande zang ondersteunen. Wanneer zij opstaan, plaatsen twee broeders de kruisicoon midden in de kerk binnen de strook, afgezet met bladertakken, waar de broeders plegen te zitten. Zonder enige aanwijzing is het duidelijk dat men nu ook binnen die strook mag komen en als men dat wil bij het kruis kan mediteren. Op vrijdagavond wordt het kruis daar plat neergelegd, als herinnering aan Goede Vrijdag.
Intussen is een aantal broeders in de buurt van uitgangen gaan staan. De mensen begrijpen, dat dit is om een gesprekje te voeren, te biechten of een afspraak te maken.
Aan de kant zijn enige banken voor ouderen, maar jongeren en jonge ouderen worden geacht op de grond te zitten. Dat is met een jong lijf op zichzelf al bevrijdend. Immers daardoor is er een grote vrijheid in lichaamshouding en gedrag. Jongeren knielen professioneel, zitten op meditatiebankjes, nemen heel hun rugzak mee, liggen – als er ruimte is – languit, schrijven in hun dagboek, omarmen elkaar, zingen al of niet mee, vergieten tranen, besluiten aan het eind om nog wat langer te blijven of weg te gaan. En dat alles in stilte!
Die vrijheid in de liturgie is wel dwingend: je haalt het niet in je hoofd de stilte te verbreken en je loopt tussen de lijnen op de grond. Wanneer een meewerkende jongere met handgebaren duidelijk maakt dat men in elkaar moet schuiven – de kerk is te vol -, wordt er gehoorzaamd.
Ook de ruimte zelf met het ‘abstract’ versierde koor, de verlichte iconen, de meditatieve sfeer, de beperkte belichting roept stilte op. Ik vermoed ook dat de op de grond knielende witte broeders in het midden aan die sfeer bijdragen.
Engagement
Critici verwijten Taizé wel eens gebrek aan engagement. Men weet dan niet van de kleine communauteiten, die in heel de wereld onder armen leven en heeft bijvoorbeeld de Brief uit Calcutta van de nieuwe prior, fr. Alois niet gelezen. Die brief is een pleidooi voor een liefdevolle keuze voor de armen, (materiele) vereenvoudiging en openheid voor andere godsdiensten dan de christelijke.
Maar engagement is ook impliciet in de vieringen te herkennen. In het kader van het kerkelijk jaar werd de zaterdag, dat wij er weer eens waren, Mattheüs 25 gelezen. Door het vele gebruik van deze parabel zou ik er niet graag meer over preken. Maar de kerntekst (40) in veel talen gezegd: ‘Alles wat jullie gedaan hebben voor één van de onaanzienlijksten, dat hebben jullie voor mij gedaan’, zonder toelichting en als inleiding op de stilte werd in deze situatie een effectieve boodschap. Zo’n tekst heeft geen preek nodig en kan meegedragen worden in een mensenleven. Of zoals in een gesprekje met een groepje jongeren één van hen zei: ‘wat we hier beleven, vergeet je je leven niet.’
Jan de Jongh